Cursus Nederlands » Andere onderwerpen » Werkwoordenlijst
Lijst met Nederlandse werkwoorden
Uitleg
- Waar hij staat, kun je ook ze (enkelvoud), zij (enkelvoud) of het invullen.
- Waar je (enkelvoud) staat, kun je kiezen tussen je (enkelvoud), jij (enkelvoud) en u (enkelvoud).
- Het woord u is formeel en kan ook in het meervoud gebruikt worden. Dan wordt het ook als het woord je vervoegt.
- Er is een verschil tussen u en je in de tegenwoordige tijd als het werkwoord ervoor staat. Voorbeeld: “je bent” verliest een t als het werkwoord eerst komt: “ben je”. Maar “u bent” en “bent u” hebben zoals verwacht allebei een t.
- Als je de nadruk op je, ze, of we wil leggen, gebruik dan jij, zij of wij.
Belangrijke werkwoorden
zijn |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ben |
ik was |
ik ben geweest |
ik was geweest |
je bent |
je was |
je bent geweest |
je was geweest |
hij is |
hij was |
hij is geweest |
hij was geweest |
we zijn |
we waren |
we zijn geweest |
we waren geweest |
jullie zijn |
jullie waren |
jullie zijn geweest |
jullie waren geweest |
ze zijn |
ze waren |
ze zijn geweest |
ze waren geweest |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zijn |
ik zou zijn |
ik zal zijn geweest |
ik zou zijn geweest |
je zult zijn |
je zou zijn |
je zult zijn geweest |
je zou zijn geweest |
hij zal zijn |
hij zou zijn |
hij zal zijn geweest |
hij zou zijn geweest |
we zullen zijn |
we zouden zijn |
we zullen zijn geweest |
we zouden zijn geweest |
jullie zullen zijn |
jullie zouden zijn |
jullie zullen zijn geweest |
jullie zouden zijn geweest |
ze zullen zijn |
ze zouden zijn |
ze zullen zijn geweest |
ze zouden zijn geweest |
hebben |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik heb |
ik had |
ik heb gehad |
ik had gehad |
je hebt |
je had |
je hebt gehad |
je had gehad |
hij heeft |
hij had |
hij heeft gehad |
hij had gehad |
we hebben |
we hadden |
we hebben gehad |
we hadden gehad |
jullie hebben |
jullie hadden |
jullie hebben gehad |
jullie hadden gehad |
ze hebben |
ze hadden |
ze hebben gehad |
ze hadden gehad |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal hebben |
ik zou hebben |
ik zal hebben gehad |
ik zou hebben gehad |
je zult hebben |
je zou hebben |
je zult hebben gehad |
je zou hebben gehad |
hij zal hebben |
hij zou hebben |
hij zal hebben gehad |
hij zou hebben gehad |
we zullen hebben |
we zouden hebben |
we zullen hebben gehad |
we zouden hebben gehad |
jullie zullen hebben |
jullie zouden hebben |
jullie zullen hebben gehad |
jullie zouden hebben gehad |
ze zullen hebben |
ze zouden hebben |
ze zullen hebben gehad |
ze zouden hebben gehad |
zullen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
ik zal |
ik zou |
je zult |
je zou |
hij zal |
hij zou |
we zullen |
we zouden |
jullie zullen |
jullie zouden |
ze zullen |
ze zouden |
Andere werkwoorden
aankomen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kom aan |
ik kwam aan |
ik ben aangekomen |
ik was aangekomen |
je komt aan |
je kwam aan |
je bent aangekomen |
je was aangekomen |
hij komt aan |
hij kwam aan |
hij is aangekomen |
hij was aangekomen |
we komen aan |
we kwamen aan |
we zijn aangekomen |
we waren aangekomen |
jullie komen aan |
jullie kwamen aan |
jullie zijn aangekomen |
jullie waren aangekomen |
ze komen aan |
ze kwamen aan |
ze zijn aangekomen |
ze waren aangekomen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal aankomen |
ik zou aankomen |
ik zal zijn aangekomen |
ik zou zijn aangekomen |
je zult aankomen |
je zou aankomen |
je zult zijn aangekomen |
je zou zijn aangekomen |
hij zal aankomen |
hij zou aankomen |
hij zal zijn aangekomen |
hij zou zijn aangekomen |
we zullen aankomen |
we zouden aankomen |
we zullen zijn aangekomen |
we zouden zijn aangekomen |
jullie zullen aankomen |
jullie zouden aankomen |
jullie zullen zijn aangekomen |
jullie zouden zijn aangekomen |
ze zullen aankomen |
ze zouden aankomen |
ze zullen zijn aangekomen |
ze zouden zijn aangekomen |
beginnen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik begin |
ik begon |
ik ben begonnen |
ik was begonnen |
je begint |
je begon |
je bent begonnen |
je was begonnen |
hij begint |
hij begon |
hij is begonnen |
hij was begonnen |
we beginnen |
we begonnen |
we zijn begonnen |
we waren begonnen |
jullie beginnen |
jullie begonnen |
jullie zijn begonnen |
jullie waren begonnen |
ze beginnen |
ze begonnen |
ze zijn begonnen |
ze waren begonnen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal beginnen |
ik zou beginnen |
ik zal zijn begonnen |
ik zou zijn begonnen |
je zult beginnen |
je zou beginnen |
je zult zijn begonnen |
je zou zijn begonnen |
hij zal beginnen |
hij zou beginnen |
hij zal zijn begonnen |
hij zou zijn begonnen |
we zullen beginnen |
we zouden beginnen |
we zullen zijn begonnen |
we zouden zijn begonnen |
jullie zullen beginnen |
jullie zouden beginnen |
jullie zullen zijn begonnen |
jullie zouden zijn begonnen |
ze zullen beginnen |
ze zouden beginnen |
ze zullen zijn begonnen |
ze zouden zijn begonnen |
begrijpen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik begrijp |
ik begreep |
ik heb begrepen |
ik had begrepen |
je begrijpt |
je begreep |
je hebt begrepen |
je had begrepen |
hij begrijpt |
hij begreep |
hij heeft begrepen |
hij had begrepen |
we begrijpen |
we begrepen |
we hebben begrepen |
we hadden begrepen |
jullie begrijpen |
jullie begrepen |
jullie hebben begrepen |
jullie hadden begrepen |
ze begrijpen |
ze begrepen |
ze hebben begrepen |
ze hadden begrepen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal begrijpen |
ik zou begrijpen |
ik zal hebben begrepen |
ik zou hebben begrepen |
je zult begrijpen |
je zou begrijpen |
je zult hebben begrepen |
je zou hebben begrepen |
hij zal begrijpen |
hij zou begrijpen |
hij zal hebben begrepen |
hij zou hebben begrepen |
we zullen begrijpen |
we zouden begrijpen |
we zullen hebben begrepen |
we zouden hebben begrepen |
jullie zullen begrijpen |
jullie zouden begrijpen |
jullie zullen hebben begrepen |
jullie zouden hebben begrepen |
ze zullen begrijpen |
ze zouden begrijpen |
ze zullen hebben begrepen |
ze zouden hebben begrepen |
bellen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bel |
ik belde |
ik heb gebeld |
ik had gebeld |
je belt |
je belde |
je hebt gebeld |
je had gebeld |
hij belt |
hij belde |
hij heeft gebeld |
hij had gebeld |
we bellen |
we belden |
we hebben gebeld |
we hadden gebeld |
jullie bellen |
jullie belden |
jullie hebben gebeld |
jullie hadden gebeld |
ze bellen |
ze belden |
ze hebben gebeld |
ze hadden gebeld |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal bellen |
ik zou bellen |
ik zal hebben gebeld |
ik zou hebben gebeld |
je zult bellen |
je zou bellen |
je zult hebben gebeld |
je zou hebben gebeld |
hij zal bellen |
hij zou bellen |
hij zal hebben gebeld |
hij zou hebben gebeld |
we zullen bellen |
we zouden bellen |
we zullen hebben gebeld |
we zouden hebben gebeld |
jullie zullen bellen |
jullie zouden bellen |
jullie zullen hebben gebeld |
jullie zouden hebben gebeld |
ze zullen bellen |
ze zouden bellen |
ze zullen hebben gebeld |
ze zouden hebben gebeld |
bereiken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bereik |
ik bereikte |
ik heb bereikt |
ik had bereikt |
je bereikt |
je bereikte |
je hebt bereikt |
je had bereikt |
hij bereikt |
hij bereikte |
hij heeft bereikt |
hij had bereikt |
we bereiken |
we bereikten |
we hebben bereikt |
we hadden bereikt |
jullie bereiken |
jullie bereikten |
jullie hebben bereikt |
jullie hadden bereikt |
ze bereiken |
ze bereikten |
ze hebben bereikt |
ze hadden bereikt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal bereiken |
ik zou bereiken |
ik zal hebben bereikt |
ik zou hebben bereikt |
je zult bereiken |
je zou bereiken |
je zult hebben bereikt |
je zou hebben bereikt |
hij zal bereiken |
hij zou bereiken |
hij zal hebben bereikt |
hij zou hebben bereikt |
we zullen bereiken |
we zouden bereiken |
we zullen hebben bereikt |
we zouden hebben bereikt |
jullie zullen bereiken |
jullie zouden bereiken |
jullie zullen hebben bereikt |
jullie zouden hebben bereikt |
ze zullen bereiken |
ze zouden bereiken |
ze zullen hebben bereikt |
ze zouden hebben bereikt |
beschermen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bescherm |
ik beschermde |
ik heb beschermd |
ik had beschermd |
je beschermt |
je beschermde |
je hebt beschermd |
je had beschermd |
hij beschermt |
hij beschermde |
hij heeft beschermd |
hij had beschermd |
we beschermen |
we beschermden |
we hebben beschermd |
we hadden beschermd |
jullie beschermen |
jullie beschermden |
jullie hebben beschermd |
jullie hadden beschermd |
ze beschermen |
ze beschermden |
ze hebben beschermd |
ze hadden beschermd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal beschermen |
ik zou beschermen |
ik zal hebben beschermd |
ik zou hebben beschermd |
je zult beschermen |
je zou beschermen |
je zult hebben beschermd |
je zou hebben beschermd |
hij zal beschermen |
hij zou beschermen |
hij zal hebben beschermd |
hij zou hebben beschermd |
we zullen beschermen |
we zouden beschermen |
we zullen hebben beschermd |
we zouden hebben beschermd |
jullie zullen beschermen |
jullie zouden beschermen |
jullie zullen hebben beschermd |
jullie zouden hebben beschermd |
ze zullen beschermen |
ze zouden beschermen |
ze zullen hebben beschermd |
ze zouden hebben beschermd |
betalen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik betaal |
ik betaalde |
ik heb betaald |
ik had betaald |
je betaalt |
je betaalde |
je hebt betaald |
je had betaald |
hij betaalt |
hij betaalde |
hij heeft betaald |
hij had betaald |
we betalen |
we betaalden |
we hebben betaald |
we hadden betaald |
jullie betalen |
jullie betaalden |
jullie hebben betaald |
jullie hadden betaald |
ze betalen |
ze betaalden |
ze hebben betaald |
ze hadden betaald |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal betalen |
ik zou betalen |
ik zal hebben betaald |
ik zou hebben betaald |
je zult betalen |
je zou betalen |
je zult hebben betaald |
je zou hebben betaald |
hij zal betalen |
hij zou betalen |
hij zal hebben betaald |
hij zou hebben betaald |
we zullen betalen |
we zouden betalen |
we zullen hebben betaald |
we zouden hebben betaald |
jullie zullen betalen |
jullie zouden betalen |
jullie zullen hebben betaald |
jullie zouden hebben betaald |
ze zullen betalen |
ze zouden betalen |
ze zullen hebben betaald |
ze zouden hebben betaald |
bezoeken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bezoek |
ik bezocht |
ik heb bezocht |
ik had bezocht |
je bezoekt |
je bezocht |
je hebt bezocht |
je had bezocht |
hij bezoekt |
hij bezocht |
hij heeft bezocht |
hij had bezocht |
we bezoeken |
we bezochten |
we hebben bezocht |
we hadden bezocht |
jullie bezoeken |
jullie bezochten |
jullie hebben bezocht |
jullie hadden bezocht |
ze bezoeken |
ze bezochten |
ze hebben bezocht |
ze hadden bezocht |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal bezoeken |
ik zou bezoeken |
ik zal hebben bezocht |
ik zou hebben bezocht |
je zult bezoeken |
je zou bezoeken |
je zult hebben bezocht |
je zou hebben bezocht |
hij zal bezoeken |
hij zou bezoeken |
hij zal hebben bezocht |
hij zou hebben bezocht |
we zullen bezoeken |
we zouden bezoeken |
we zullen hebben bezocht |
we zouden hebben bezocht |
jullie zullen bezoeken |
jullie zouden bezoeken |
jullie zullen hebben bezocht |
jullie zouden hebben bezocht |
ze zullen bezoeken |
ze zouden bezoeken |
ze zullen hebben bezocht |
ze zouden hebben bezocht |
bidden |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bid |
ik bad |
ik heb gebeden |
ik had gebeden |
je bidt |
je bad |
je hebt gebeden |
je had gebeden |
hij bidt |
hij bad |
hij heeft gebeden |
hij had gebeden |
we bidden |
we baden |
we hebben gebeden |
we hadden gebeden |
jullie bidden |
jullie baden |
jullie hebben gebeden |
jullie hadden gebeden |
ze bidden |
ze baden |
ze hebben gebeden |
ze hadden gebeden |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal bidden |
ik zou bidden |
ik zal hebben gebeden |
ik zou hebben gebeden |
je zult bidden |
je zou bidden |
je zult hebben gebeden |
je zou hebben gebeden |
hij zal bidden |
hij zou bidden |
hij zal hebben gebeden |
hij zou hebben gebeden |
we zullen bidden |
we zouden bidden |
we zullen hebben gebeden |
we zouden hebben gebeden |
jullie zullen bidden |
jullie zouden bidden |
jullie zullen hebben gebeden |
jullie zouden hebben gebeden |
ze zullen bidden |
ze zouden bidden |
ze zullen hebben gebeden |
ze zouden hebben gebeden |
blijven |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik blijf |
ik bleef |
ik ben gebleven |
ik was gebleven |
je blijft |
je bleef |
je bent gebleven |
je was gebleven |
hij blijft |
hij bleef |
hij is gebleven |
hij was gebleven |
we blijven |
we bleven |
we zijn gebleven |
we waren gebleven |
jullie blijven |
jullie bleven |
jullie zijn gebleven |
jullie waren gebleven |
ze blijven |
ze bleven |
ze zijn gebleven |
ze waren gebleven |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal blijven |
ik zou blijven |
ik zal zijn gebleven |
ik zou zijn gebleven |
je zult blijven |
je zou blijven |
je zult zijn gebleven |
je zou zijn gebleven |
hij zal blijven |
hij zou blijven |
hij zal zijn gebleven |
hij zou zijn gebleven |
we zullen blijven |
we zouden blijven |
we zullen zijn gebleven |
we zouden zijn gebleven |
jullie zullen blijven |
jullie zouden blijven |
jullie zullen zijn gebleven |
jullie zouden zijn gebleven |
ze zullen blijven |
ze zouden blijven |
ze zullen zijn gebleven |
ze zouden zijn gebleven |
brengen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik breng |
ik bracht |
ik heb gebracht |
ik had gebracht |
je brengt |
je bracht |
je hebt gebracht |
je had gebracht |
hij brengt |
hij bracht |
hij heeft gebracht |
hij had gebracht |
we brengen |
we brachten |
we hebben gebracht |
we hadden gebracht |
jullie brengen |
jullie brachten |
jullie hebben gebracht |
jullie hadden gebracht |
ze brengen |
ze brachten |
ze hebben gebracht |
ze hadden gebracht |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal brengen |
ik zou brengen |
ik zal hebben gebracht |
ik zou hebben gebracht |
je zult brengen |
je zou brengen |
je zult hebben gebracht |
je zou hebben gebracht |
hij zal brengen |
hij zou brengen |
hij zal hebben gebracht |
hij zou hebben gebracht |
we zullen brengen |
we zouden brengen |
we zullen hebben gebracht |
we zouden hebben gebracht |
jullie zullen brengen |
jullie zouden brengen |
jullie zullen hebben gebracht |
jullie zouden hebben gebracht |
ze zullen brengen |
ze zouden brengen |
ze zullen hebben gebracht |
ze zouden hebben gebracht |
denken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik denk |
ik dacht |
ik heb gedacht |
ik had gedacht |
je denkt |
je dacht |
je hebt gedacht |
je had gedacht |
hij denkt |
hij dacht |
hij heeft gedacht |
hij had gedacht |
we denken |
we dachten |
we hebben gedacht |
we hadden gedacht |
jullie denken |
jullie dachten |
jullie hebben gedacht |
jullie hadden gedacht |
ze denken |
ze dachten |
ze hebben gedacht |
ze hadden gedacht |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal denken |
ik zou denken |
ik zal hebben gedacht |
ik zou hebben gedacht |
je zult denken |
je zou denken |
je zult hebben gedacht |
je zou hebben gedacht |
hij zal denken |
hij zou denken |
hij zal hebben gedacht |
hij zou hebben gedacht |
we zullen denken |
we zouden denken |
we zullen hebben gedacht |
we zouden hebben gedacht |
jullie zullen denken |
jullie zouden denken |
jullie zullen hebben gedacht |
jullie zouden hebben gedacht |
ze zullen denken |
ze zouden denken |
ze zullen hebben gedacht |
ze zouden hebben gedacht |
doen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik doe |
ik deed |
ik heb gedaan |
ik had gedaan |
je doet |
je deed |
je hebt gedaan |
je had gedaan |
hij doet |
hij deed |
hij heeft gedaan |
hij had gedaan |
we doen |
we deden |
we hebben gedaan |
we hadden gedaan |
jullie doen |
jullie deden |
jullie hebben gedaan |
jullie hadden gedaan |
ze doen |
ze deden |
ze hebben gedaan |
ze hadden gedaan |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal doen |
ik zou doen |
ik zal hebben gedaan |
ik zou hebben gedaan |
je zult doen |
je zou doen |
je zult hebben gedaan |
je zou hebben gedaan |
hij zal doen |
hij zou doen |
hij zal hebben gedaan |
hij zou hebben gedaan |
we zullen doen |
we zouden doen |
we zullen hebben gedaan |
we zouden hebben gedaan |
jullie zullen doen |
jullie zouden doen |
jullie zullen hebben gedaan |
jullie zouden hebben gedaan |
ze zullen doen |
ze zouden doen |
ze zullen hebben gedaan |
ze zouden hebben gedaan |
dragen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik draag |
ik droeg |
ik heb gedragen |
ik had gedragen |
je draagt |
je droeg |
je hebt gedragen |
je had gedragen |
hij draagt |
hij droeg |
hij heeft gedragen |
hij had gedragen |
we dragen |
we droegen |
we hebben gedragen |
we hadden gedragen |
jullie dragen |
jullie droegen |
jullie hebben gedragen |
jullie hadden gedragen |
ze dragen |
ze droegen |
ze hebben gedragen |
ze hadden gedragen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal dragen |
ik zou dragen |
ik zal hebben gedragen |
ik zou hebben gedragen |
je zult dragen |
je zou dragen |
je zult hebben gedragen |
je zou hebben gedragen |
hij zal dragen |
hij zou dragen |
hij zal hebben gedragen |
hij zou hebben gedragen |
we zullen dragen |
we zouden dragen |
we zullen hebben gedragen |
we zouden hebben gedragen |
jullie zullen dragen |
jullie zouden dragen |
jullie zullen hebben gedragen |
jullie zouden hebben gedragen |
ze zullen dragen |
ze zouden dragen |
ze zullen hebben gedragen |
ze zouden hebben gedragen |
drinken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik drink |
ik dronk |
ik heb gedronken |
ik had gedronken |
je drinkt |
je dronk |
je hebt gedronken |
je had gedronken |
hij drinkt |
hij dronk |
hij heeft gedronken |
hij had gedronken |
we drinken |
we dronken |
we hebben gedronken |
we hadden gedronken |
jullie drinken |
jullie dronken |
jullie hebben gedronken |
jullie hadden gedronken |
ze drinken |
ze dronken |
ze hebben gedronken |
ze hadden gedronken |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal drinken |
ik zou drinken |
ik zal hebben gedronken |
ik zou hebben gedronken |
je zult drinken |
je zou drinken |
je zult hebben gedronken |
je zou hebben gedronken |
hij zal drinken |
hij zou drinken |
hij zal hebben gedronken |
hij zou hebben gedronken |
we zullen drinken |
we zouden drinken |
we zullen hebben gedronken |
we zouden hebben gedronken |
jullie zullen drinken |
jullie zouden drinken |
jullie zullen hebben gedronken |
jullie zouden hebben gedronken |
ze zullen drinken |
ze zouden drinken |
ze zullen hebben gedronken |
ze zouden hebben gedronken |
eten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik eet |
ik at |
ik heb gegeten |
ik had gegeten |
je eet |
je at |
je hebt gegeten |
je had gegeten |
hij eet |
hij at |
hij heeft gegeten |
hij had gegeten |
we eten |
we aten |
we hebben gegeten |
we hadden gegeten |
jullie eten |
jullie aten |
jullie hebben gegeten |
jullie hadden gegeten |
ze eten |
ze aten |
ze hebben gegeten |
ze hadden gegeten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal eten |
ik zou eten |
ik zal hebben gegeten |
ik zou hebben gegeten |
je zult eten |
je zou eten |
je zult hebben gegeten |
je zou hebben gegeten |
hij zal eten |
hij zou eten |
hij zal hebben gegeten |
hij zou hebben gegeten |
we zullen eten |
we zouden eten |
we zullen hebben gegeten |
we zouden hebben gegeten |
jullie zullen eten |
jullie zouden eten |
jullie zullen hebben gegeten |
jullie zouden hebben gegeten |
ze zullen eten |
ze zouden eten |
ze zullen hebben gegeten |
ze zouden hebben gegeten |
faxen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik fax |
ik faxte |
ik heb gefaxt |
ik had gefaxt |
je faxt |
je faxte |
je hebt gefaxt |
je had gefaxt |
hij faxt |
hij faxte |
hij heeft gefaxt |
hij had gefaxt |
we faxen |
we faxten |
we hebben gefaxt |
we hadden gefaxt |
jullie faxen |
jullie faxten |
jullie hebben gefaxt |
jullie hadden gefaxt |
ze faxen |
ze faxten |
ze hebben gefaxt |
ze hadden gefaxt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal faxen |
ik zou faxen |
ik zal hebben gefaxt |
ik zou hebben gefaxt |
je zult faxen |
je zou faxen |
je zult hebben gefaxt |
je zou hebben gefaxt |
hij zal faxen |
hij zou faxen |
hij zal hebben gefaxt |
hij zou hebben gefaxt |
we zullen faxen |
we zouden faxen |
we zullen hebben gefaxt |
we zouden hebben gefaxt |
jullie zullen faxen |
jullie zouden faxen |
jullie zullen hebben gefaxt |
jullie zouden hebben gefaxt |
ze zullen faxen |
ze zouden faxen |
ze zullen hebben gefaxt |
ze zouden hebben gefaxt |
gaan |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ga |
ik ging |
ik ben gegaan |
ik was gegaan |
je gaat |
je ging |
je bent gegaan |
je was gegaan |
hij gaat |
hij ging |
hij is gegaan |
hij was gegaan |
we gaan |
we gingen |
we zijn gegaan |
we waren gegaan |
jullie gaan |
jullie gingen |
jullie zijn gegaan |
jullie waren gegaan |
ze gaan |
ze gingen |
ze zijn gegaan |
ze waren gegaan |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal gaan |
ik zou gaan |
ik zal zijn gegaan |
ik zou zijn gegaan |
je zult gaan |
je zou gaan |
je zult zijn gegaan |
je zou zijn gegaan |
hij zal gaan |
hij zou gaan |
hij zal zijn gegaan |
hij zou zijn gegaan |
we zullen gaan |
we zouden gaan |
we zullen zijn gegaan |
we zouden zijn gegaan |
jullie zullen gaan |
jullie zouden gaan |
jullie zullen zijn gegaan |
jullie zouden zijn gegaan |
ze zullen gaan |
ze zouden gaan |
ze zullen zijn gegaan |
ze zouden zijn gegaan |
gebeuren |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
het gebeurt |
het gebeurde |
het is gebeurd |
het was gebeurd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
het zal gebeuren |
het zou gebeuren |
het zal zijn gebeurd |
het zou zijn gebeurd |
gebruiken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik gebruik |
ik gebruikte |
ik heb gebruikt |
ik had gebruikt |
je gebruikt |
je gebruikte |
je hebt gebruikt |
je had gebruikt |
hij gebruikt |
hij gebruikte |
hij heeft gebruikt |
hij had gebruikt |
we gebruiken |
we gebruikten |
we hebben gebruikt |
we hadden gebruikt |
jullie gebruiken |
jullie gebruikten |
jullie hebben gebruikt |
jullie hadden gebruikt |
ze gebruiken |
ze gebruikten |
ze hebben gebruikt |
ze hadden gebruikt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal gebruiken |
ik zou gebruiken |
ik zal hebben gebruikt |
ik zou hebben gebruikt |
je zult gebruiken |
je zou gebruiken |
je zult hebben gebruikt |
je zou hebben gebruikt |
hij zal gebruiken |
hij zou gebruiken |
hij zal hebben gebruikt |
hij zou hebben gebruikt |
we zullen gebruiken |
we zouden gebruiken |
we zullen hebben gebruikt |
we zouden hebben gebruikt |
jullie zullen gebruiken |
jullie zouden gebruiken |
jullie zullen hebben gebruikt |
jullie zouden hebben gebruikt |
ze zullen gebruiken |
ze zouden gebruiken |
ze zullen hebben gebruikt |
ze zouden hebben gebruikt |
gehoorzamen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik gehoorzaam |
ik gehoorzaamde |
ik heb gehoorzaamd |
ik had gehoorzaamd |
je gehoorzaamt |
je gehoorzaamde |
je hebt gehoorzaamd |
je had gehoorzaamd |
hij gehoorzaamt |
hij gehoorzaamde |
hij heeft gehoorzaamd |
hij had gehoorzaamd |
we gehoorzamen |
we gehoorzaamden |
we hebben gehoorzaamd |
we hadden gehoorzaamd |
jullie gehoorzamen |
jullie gehoorzaamden |
jullie hebben gehoorzaamd |
jullie hadden gehoorzaamd |
ze gehoorzamen |
ze gehoorzaamden |
ze hebben gehoorzaamd |
ze hadden gehoorzaamd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal gehoorzamen |
ik zou gehoorzamen |
ik zal hebben gehoorzaamd |
ik zou hebben gehoorzaamd |
je zult gehoorzamen |
je zou gehoorzamen |
je zult hebben gehoorzaamd |
je zou hebben gehoorzaamd |
hij zal gehoorzamen |
hij zou gehoorzamen |
hij zal hebben gehoorzaamd |
hij zou hebben gehoorzaamd |
we zullen gehoorzamen |
we zouden gehoorzamen |
we zullen hebben gehoorzaamd |
we zouden hebben gehoorzaamd |
jullie zullen gehoorzamen |
jullie zouden gehoorzamen |
jullie zullen hebben gehoorzaamd |
jullie zouden hebben gehoorzaamd |
ze zullen gehoorzamen |
ze zouden gehoorzamen |
ze zullen hebben gehoorzaamd |
ze zouden hebben gehoorzaamd |
geloven |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik geloof |
ik geloofde |
ik heb geloofd |
ik had geloofd |
je gelooft |
je geloofde |
je hebt geloofd |
je had geloofd |
hij gelooft |
hij geloofde |
hij heeft geloofd |
hij had geloofd |
we geloven |
we geloofden |
we hebben geloofd |
we hadden geloofd |
jullie geloven |
jullie geloofden |
jullie hebben geloofd |
jullie hadden geloofd |
ze geloven |
ze geloofden |
ze hebben geloofd |
ze hadden geloofd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal geloven |
ik zou geloven |
ik zal hebben geloofd |
ik zou hebben geloofd |
je zult geloven |
je zou geloven |
je zult hebben geloofd |
je zou hebben geloofd |
hij zal geloven |
hij zou geloven |
hij zal hebben geloofd |
hij zou hebben geloofd |
we zullen geloven |
we zouden geloven |
we zullen hebben geloofd |
we zouden hebben geloofd |
jullie zullen geloven |
jullie zouden geloven |
jullie zullen hebben geloofd |
jullie zouden hebben geloofd |
ze zullen geloven |
ze zouden geloven |
ze zullen hebben geloofd |
ze zouden hebben geloofd |
genieten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik geniet |
ik genoot |
ik heb genoten |
ik had genoten |
je geniet |
je genoot |
je hebt genoten |
je had genoten |
hij geniet |
hij genoot |
hij heeft genoten |
hij had genoten |
we genieten |
we genoten |
we hebben genoten |
we hadden genoten |
jullie genieten |
jullie genoten |
jullie hebben genoten |
jullie hadden genoten |
ze genieten |
ze genoten |
ze hebben genoten |
ze hadden genoten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal genieten |
ik zou genieten |
ik zal hebben genoten |
ik zou hebben genoten |
je zult genieten |
je zou genieten |
je zult hebben genoten |
je zou hebben genoten |
hij zal genieten |
hij zou genieten |
hij zal hebben genoten |
hij zou hebben genoten |
we zullen genieten |
we zouden genieten |
we zullen hebben genoten |
we zouden hebben genoten |
jullie zullen genieten |
jullie zouden genieten |
jullie zullen hebben genoten |
jullie zouden hebben genoten |
ze zullen genieten |
ze zouden genieten |
ze zullen hebben genoten |
ze zouden hebben genoten |
geven |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik geef |
ik gaf |
ik heb gegeven |
ik had gegeven |
je geeft |
je gaf |
je hebt gegeven |
je had gegeven |
hij geeft |
hij gaf |
hij heeft gegeven |
hij had gegeven |
we geven |
we gaven |
we hebben gegeven |
we hadden gegeven |
jullie geven |
jullie gaven |
jullie hebben gegeven |
jullie hadden gegeven |
ze geven |
ze gaven |
ze hebben gegeven |
ze hadden gegeven |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal geven |
ik zou geven |
ik zal hebben gegeven |
ik zou hebben gegeven |
je zult geven |
je zou geven |
je zult hebben gegeven |
je zou hebben gegeven |
hij zal geven |
hij zou geven |
hij zal hebben gegeven |
hij zou hebben gegeven |
we zullen geven |
we zouden geven |
we zullen hebben gegeven |
we zouden hebben gegeven |
jullie zullen geven |
jullie zouden geven |
jullie zullen hebben gegeven |
jullie zouden hebben gegeven |
ze zullen geven |
ze zouden geven |
ze zullen hebben gegeven |
ze zouden hebben gegeven |
glijden |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik glijd |
ik gleed |
ik ben gegleden |
ik was gegleden |
je glijdt |
je gleed |
je bent gegleden |
je was gegleden |
hij glijdt |
hij gleed |
hij is gegleden |
hij was gegleden |
we glijden |
we gleden |
we zijn gegleden |
we waren gegleden |
jullie glijden |
jullie gleden |
jullie zijn gegleden |
jullie waren gegleden |
ze glijden |
ze gleden |
ze zijn gegleden |
ze waren gegleden |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal glijden |
ik zou glijden |
ik zal zijn gegleden |
ik zou zijn gegleden |
je zult glijden |
je zou glijden |
je zult zijn gegleden |
je zou zijn gegleden |
hij zal glijden |
hij zou glijden |
hij zal zijn gegleden |
hij zou zijn gegleden |
we zullen glijden |
we zouden glijden |
we zullen zijn gegleden |
we zouden zijn gegleden |
jullie zullen glijden |
jullie zouden glijden |
jullie zullen zijn gegleden |
jullie zouden zijn gegleden |
ze zullen glijden |
ze zouden glijden |
ze zullen zijn gegleden |
ze zouden zijn gegleden |
gooien |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik gooi |
ik gooide |
ik heb gegooid |
ik had gegooid |
je gooit |
je gooide |
je hebt gegooid |
je had gegooid |
hij gooit |
hij gooide |
hij heeft gegooid |
hij had gegooid |
we gooien |
we gooiden |
we hebben gegooid |
we hadden gegooid |
jullie gooien |
jullie gooiden |
jullie hebben gegooid |
jullie hadden gegooid |
ze gooien |
ze gooiden |
ze hebben gegooid |
ze hadden gegooid |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal gooien |
ik zou gooien |
ik zal hebben gegooid |
ik zou hebben gegooid |
je zult gooien |
je zou gooien |
je zult hebben gegooid |
je zou hebben gegooid |
hij zal gooien |
hij zou gooien |
hij zal hebben gegooid |
hij zou hebben gegooid |
we zullen gooien |
we zouden gooien |
we zullen hebben gegooid |
we zouden hebben gegooid |
jullie zullen gooien |
jullie zouden gooien |
jullie zullen hebben gegooid |
jullie zouden hebben gegooid |
ze zullen gooien |
ze zouden gooien |
ze zullen hebben gegooid |
ze zouden hebben gegooid |
halen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik haal |
ik haalde |
ik heb gehaald |
ik had gehaald |
je haalt |
je haalde |
je hebt gehaald |
je had gehaald |
hij haalt |
hij haalde |
hij heeft gehaald |
hij had gehaald |
we halen |
we haalden |
we hebben gehaald |
we hadden gehaald |
jullie halen |
jullie haalden |
jullie hebben gehaald |
jullie hadden gehaald |
ze halen |
ze haalden |
ze hebben gehaald |
ze hadden gehaald |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal halen |
ik zou halen |
ik zal hebben gehaald |
ik zou hebben gehaald |
je zult halen |
je zou halen |
je zult hebben gehaald |
je zou hebben gehaald |
hij zal halen |
hij zou halen |
hij zal hebben gehaald |
hij zou hebben gehaald |
we zullen halen |
we zouden halen |
we zullen hebben gehaald |
we zouden hebben gehaald |
jullie zullen halen |
jullie zouden halen |
jullie zullen hebben gehaald |
jullie zouden hebben gehaald |
ze zullen halen |
ze zouden halen |
ze zullen hebben gehaald |
ze zouden hebben gehaald |
hangen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik hang |
ik hing |
ik heb gehangen |
ik had gehangen |
je hangt |
je hing |
je hebt gehangen |
je had gehangen |
hij hangt |
hij hing |
hij heeft gehangen |
hij had gehangen |
we hangen |
we hingen |
we hebben gehangen |
we hadden gehangen |
jullie hangen |
jullie hingen |
jullie hebben gehangen |
jullie hadden gehangen |
ze hangen |
ze hingen |
ze hebben gehangen |
ze hadden gehangen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal hangen |
ik zou hangen |
ik zal hebben gehangen |
ik zou hebben gehangen |
je zult hangen |
je zou hangen |
je zult hebben gehangen |
je zou hebben gehangen |
hij zal hangen |
hij zou hangen |
hij zal hebben gehangen |
hij zou hebben gehangen |
we zullen hangen |
we zouden hangen |
we zullen hebben gehangen |
we zouden hebben gehangen |
jullie zullen hangen |
jullie zouden hangen |
jullie zullen hebben gehangen |
jullie zouden hebben gehangen |
ze zullen hangen |
ze zouden hangen |
ze zullen hebben gehangen |
ze zouden hebben gehangen |
helpen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik help |
ik hielp |
ik heb geholpen |
ik had geholpen |
je helpt |
je hielp |
je hebt geholpen |
je had geholpen |
hij helpt |
hij hielp |
hij heeft geholpen |
hij had geholpen |
we helpen |
we hielpen |
we hebben geholpen |
we hadden geholpen |
jullie helpen |
jullie hielpen |
jullie hebben geholpen |
jullie hadden geholpen |
ze helpen |
ze hielpen |
ze hebben geholpen |
ze hadden geholpen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal helpen |
ik zou helpen |
ik zal hebben geholpen |
ik zou hebben geholpen |
je zult helpen |
je zou helpen |
je zult hebben geholpen |
je zou hebben geholpen |
hij zal helpen |
hij zou helpen |
hij zal hebben geholpen |
hij zou hebben geholpen |
we zullen helpen |
we zouden helpen |
we zullen hebben geholpen |
we zouden hebben geholpen |
jullie zullen helpen |
jullie zouden helpen |
jullie zullen hebben geholpen |
jullie zouden hebben geholpen |
ze zullen helpen |
ze zouden helpen |
ze zullen hebben geholpen |
ze zouden hebben geholpen |
herkennen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik herken |
ik herkende |
ik heb herkend |
ik had herkend |
je herkent |
je herkende |
je hebt herkend |
je had herkend |
hij herkent |
hij herkende |
hij heeft herkend |
hij had herkend |
we herkennen |
we herkenden |
we hebben herkend |
we hadden herkend |
jullie herkennen |
jullie herkenden |
jullie hebben herkend |
jullie hadden herkend |
ze herkennen |
ze herkenden |
ze hebben herkend |
ze hadden herkend |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal herkennen |
ik zou herkennen |
ik zal hebben herkend |
ik zou hebben herkend |
je zult herkennen |
je zou herkennen |
je zult hebben herkend |
je zou hebben herkend |
hij zal herkennen |
hij zou herkennen |
hij zal hebben herkend |
hij zou hebben herkend |
we zullen herkennen |
we zouden herkennen |
we zullen hebben herkend |
we zouden hebben herkend |
jullie zullen herkennen |
jullie zouden herkennen |
jullie zullen hebben herkend |
jullie zouden hebben herkend |
ze zullen herkennen |
ze zouden herkennen |
ze zullen hebben herkend |
ze zouden hebben herkend |
horen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik hoor |
ik hoorde |
ik heb gehoord |
ik had gehoord |
je hoort |
je hoorde |
je hebt gehoord |
je had gehoord |
hij hoort |
hij hoorde |
hij heeft gehoord |
hij had gehoord |
we horen |
we hoorden |
we hebben gehoord |
we hadden gehoord |
jullie horen |
jullie hoorden |
jullie hebben gehoord |
jullie hadden gehoord |
ze horen |
ze hoorden |
ze hebben gehoord |
ze hadden gehoord |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal horen |
ik zou horen |
ik zal hebben gehoord |
ik zou hebben gehoord |
je zult horen |
je zou horen |
je zult hebben gehoord |
je zou hebben gehoord |
hij zal horen |
hij zou horen |
hij zal hebben gehoord |
hij zou hebben gehoord |
we zullen horen |
we zouden horen |
we zullen hebben gehoord |
we zouden hebben gehoord |
jullie zullen horen |
jullie zouden horen |
jullie zullen hebben gehoord |
jullie zouden hebben gehoord |
ze zullen horen |
ze zouden horen |
ze zullen hebben gehoord |
ze zouden hebben gehoord |
houden |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik houd |
ik hield |
ik heb gehouden |
ik had gehouden |
je houdt |
je hield |
je hebt gehouden |
je had gehouden |
hij houdt |
hij hield |
hij heeft gehouden |
hij had gehouden |
we houden |
we hielden |
we hebben gehouden |
we hadden gehouden |
jullie houden |
jullie hielden |
jullie hebben gehouden |
jullie hadden gehouden |
ze houden |
ze hielden |
ze hebben gehouden |
ze hadden gehouden |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal houden |
ik zou houden |
ik zal hebben gehouden |
ik zou hebben gehouden |
je zult houden |
je zou houden |
je zult hebben gehouden |
je zou hebben gehouden |
hij zal houden |
hij zou houden |
hij zal hebben gehouden |
hij zou hebben gehouden |
we zullen houden |
we zouden houden |
we zullen hebben gehouden |
we zouden hebben gehouden |
jullie zullen houden |
jullie zouden houden |
jullie zullen hebben gehouden |
jullie zouden hebben gehouden |
ze zullen houden |
ze zouden houden |
ze zullen hebben gehouden |
ze zouden hebben gehouden |
huilen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik huil |
ik huilde |
ik heb gehuild |
ik had gehuild |
je huilt |
je huilde |
je hebt gehuild |
je had gehuild |
hij huilt |
hij huilde |
hij heeft gehuild |
hij had gehuild |
we huilen |
we huilden |
we hebben gehuild |
we hadden gehuild |
jullie huilen |
jullie huilden |
jullie hebben gehuild |
jullie hadden gehuild |
ze huilen |
ze huilden |
ze hebben gehuild |
ze hadden gehuild |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal huilen |
ik zou huilen |
ik zal hebben gehuild |
ik zou hebben gehuild |
je zult huilen |
je zou huilen |
je zult hebben gehuild |
je zou hebben gehuild |
hij zal huilen |
hij zou huilen |
hij zal hebben gehuild |
hij zou hebben gehuild |
we zullen huilen |
we zouden huilen |
we zullen hebben gehuild |
we zouden hebben gehuild |
jullie zullen huilen |
jullie zouden huilen |
jullie zullen hebben gehuild |
jullie zouden hebben gehuild |
ze zullen huilen |
ze zouden huilen |
ze zullen hebben gehuild |
ze zouden hebben gehuild |
kennen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ken |
ik kende |
ik heb gekend |
ik had gekend |
je kent |
je kende |
je hebt gekend |
je had gekend |
hij kent |
hij kende |
hij heeft gekend |
hij had gekend |
we kennen |
we kenden |
we hebben gekend |
we hadden gekend |
jullie kennen |
jullie kenden |
jullie hebben gekend |
jullie hadden gekend |
ze kennen |
ze kenden |
ze hebben gekend |
ze hadden gekend |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kennen |
ik zou kennen |
ik zal hebben gekend |
ik zou hebben gekend |
je zult kennen |
je zou kennen |
je zult hebben gekend |
je zou hebben gekend |
hij zal kennen |
hij zou kennen |
hij zal hebben gekend |
hij zou hebben gekend |
we zullen kennen |
we zouden kennen |
we zullen hebben gekend |
we zouden hebben gekend |
jullie zullen kennen |
jullie zouden kennen |
jullie zullen hebben gekend |
jullie zouden hebben gekend |
ze zullen kennen |
ze zouden kennen |
ze zullen hebben gekend |
ze zouden hebben gekend |
kiezen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kies |
ik koos |
ik heb gekozen |
ik had gekozen |
je kiest |
je koos |
je hebt gekozen |
je had gekozen |
hij kiest |
hij koos |
hij heeft gekozen |
hij had gekozen |
we kiezen |
we kozen |
we hebben gekozen |
we hadden gekozen |
jullie kiezen |
jullie kozen |
jullie hebben gekozen |
jullie hadden gekozen |
ze kiezen |
ze kozen |
ze hebben gekozen |
ze hadden gekozen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kiezen |
ik zou kiezen |
ik zal hebben gekozen |
ik zou hebben gekozen |
je zult kiezen |
je zou kiezen |
je zult hebben gekozen |
je zou hebben gekozen |
hij zal kiezen |
hij zou kiezen |
hij zal hebben gekozen |
hij zou hebben gekozen |
we zullen kiezen |
we zouden kiezen |
we zullen hebben gekozen |
we zouden hebben gekozen |
jullie zullen kiezen |
jullie zouden kiezen |
jullie zullen hebben gekozen |
jullie zouden hebben gekozen |
ze zullen kiezen |
ze zouden kiezen |
ze zullen hebben gekozen |
ze zouden hebben gekozen |
kijken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kijk |
ik keek |
ik heb gekeken |
ik had gekeken |
je kijkt |
je keek |
je hebt gekeken |
je had gekeken |
hij kijkt |
hij keek |
hij heeft gekeken |
hij had gekeken |
we kijken |
we keken |
we hebben gekeken |
we hadden gekeken |
jullie kijken |
jullie keken |
jullie hebben gekeken |
jullie hadden gekeken |
ze kijken |
ze keken |
ze hebben gekeken |
ze hadden gekeken |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kijken |
ik zou kijken |
ik zal hebben gekeken |
ik zou hebben gekeken |
je zult kijken |
je zou kijken |
je zult hebben gekeken |
je zou hebben gekeken |
hij zal kijken |
hij zou kijken |
hij zal hebben gekeken |
hij zou hebben gekeken |
we zullen kijken |
we zouden kijken |
we zullen hebben gekeken |
we zouden hebben gekeken |
jullie zullen kijken |
jullie zouden kijken |
jullie zullen hebben gekeken |
jullie zouden hebben gekeken |
ze zullen kijken |
ze zouden kijken |
ze zullen hebben gekeken |
ze zouden hebben gekeken |
komen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kom |
ik kwam |
ik ben gekomen |
ik was gekomen |
je komt |
je kwam |
je bent gekomen |
je was gekomen |
hij komt |
hij kwam |
hij is gekomen |
hij was gekomen |
we komen |
we kwamen |
we zijn gekomen |
we waren gekomen |
jullie komen |
jullie kwamen |
jullie zijn gekomen |
jullie waren gekomen |
ze komen |
ze kwamen |
ze zijn gekomen |
ze waren gekomen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal komen |
ik zou komen |
ik zal zijn gekomen |
ik zou zijn gekomen |
je zult komen |
je zou komen |
je zult zijn gekomen |
je zou zijn gekomen |
hij zal komen |
hij zou komen |
hij zal zijn gekomen |
hij zou zijn gekomen |
we zullen komen |
we zouden komen |
we zullen zijn gekomen |
we zouden zijn gekomen |
jullie zullen komen |
jullie zouden komen |
jullie zullen zijn gekomen |
jullie zouden zijn gekomen |
ze zullen komen |
ze zouden komen |
ze zullen zijn gekomen |
ze zouden zijn gekomen |
kopen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik koop |
ik kocht |
ik heb gekocht |
ik had gekocht |
je koopt |
je kocht |
je hebt gekocht |
je had gekocht |
hij koopt |
hij kocht |
hij heeft gekocht |
hij had gekocht |
we kopen |
we kochten |
we hebben gekocht |
we hadden gekocht |
jullie kopen |
jullie kochten |
jullie hebben gekocht |
jullie hadden gekocht |
ze kopen |
ze kochten |
ze hebben gekocht |
ze hadden gekocht |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kopen |
ik zou kopen |
ik zal hebben gekocht |
ik zou hebben gekocht |
je zult kopen |
je zou kopen |
je zult hebben gekocht |
je zou hebben gekocht |
hij zal kopen |
hij zou kopen |
hij zal hebben gekocht |
hij zou hebben gekocht |
we zullen kopen |
we zouden kopen |
we zullen hebben gekocht |
we zouden hebben gekocht |
jullie zullen kopen |
jullie zouden kopen |
jullie zullen hebben gekocht |
jullie zouden hebben gekocht |
ze zullen kopen |
ze zouden kopen |
ze zullen hebben gekocht |
ze zouden hebben gekocht |
kosten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kost |
ik kostte |
ik heb gekost |
ik had gekost |
je kost |
je kostte |
je hebt gekost |
je had gekost |
hij kost |
hij kostte |
hij heeft gekost |
hij had gekost |
we kosten |
we kostten |
we hebben gekost |
we hadden gekost |
jullie kosten |
jullie kostten |
jullie hebben gekost |
jullie hadden gekost |
ze kosten |
ze kostten |
ze hebben gekost |
ze hadden gekost |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kosten |
ik zou kosten |
ik zal hebben gekost |
ik zou hebben gekost |
je zult kosten |
je zou kosten |
je zult hebben gekost |
je zou hebben gekost |
hij zal kosten |
hij zou kosten |
hij zal hebben gekost |
hij zou hebben gekost |
we zullen kosten |
we zouden kosten |
we zullen hebben gekost |
we zouden hebben gekost |
jullie zullen kosten |
jullie zouden kosten |
jullie zullen hebben gekost |
jullie zouden hebben gekost |
ze zullen kosten |
ze zouden kosten |
ze zullen hebben gekost |
ze zouden hebben gekost |
krijgen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik krijg |
ik kreeg |
ik heb gekregen |
ik had gekregen |
je krijgt |
je kreeg |
je hebt gekregen |
je had gekregen |
hij krijgt |
hij kreeg |
hij heeft gekregen |
hij had gekregen |
we krijgen |
we kregen |
we hebben gekregen |
we hadden gekregen |
jullie krijgen |
jullie kregen |
jullie hebben gekregen |
jullie hadden gekregen |
ze krijgen |
ze kregen |
ze hebben gekregen |
ze hadden gekregen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal krijgen |
ik zou krijgen |
ik zal hebben gekregen |
ik zou hebben gekregen |
je zult krijgen |
je zou krijgen |
je zult hebben gekregen |
je zou hebben gekregen |
hij zal krijgen |
hij zou krijgen |
hij zal hebben gekregen |
hij zou hebben gekregen |
we zullen krijgen |
we zouden krijgen |
we zullen hebben gekregen |
we zouden hebben gekregen |
jullie zullen krijgen |
jullie zouden krijgen |
jullie zullen hebben gekregen |
jullie zouden hebben gekregen |
ze zullen krijgen |
ze zouden krijgen |
ze zullen hebben gekregen |
ze zouden hebben gekregen |
kunnen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kan |
ik kon |
ik heb gekund |
ik had gekund |
je kunt |
je kon |
je hebt gekund |
je had gekund |
hij kan |
hij kon |
hij heeft gekund |
hij had gekund |
we kunnen |
we konden |
we hebben gekund |
we hadden gekund |
jullie kunnen |
jullie konden |
jullie hebben gekund |
jullie hadden gekund |
ze kunnen |
ze konden |
ze hebben gekund |
ze hadden gekund |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kunnen |
ik zou kunnen |
ik zal hebben gekund |
ik zou hebben gekund |
je zult kunnen |
je zou kunnen |
je zult hebben gekund |
je zou hebben gekund |
hij zal kunnen |
hij zou kunnen |
hij zal hebben gekund |
hij zou hebben gekund |
we zullen kunnen |
we zouden kunnen |
we zullen hebben gekund |
we zouden hebben gekund |
jullie zullen kunnen |
jullie zouden kunnen |
jullie zullen hebben gekund |
jullie zouden hebben gekund |
ze zullen kunnen |
ze zouden kunnen |
ze zullen hebben gekund |
ze zouden hebben gekund |
kussen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kus |
ik kuste |
ik heb gekust |
ik had gekust |
je kust |
je kuste |
je hebt gekust |
je had gekust |
hij kust |
hij kuste |
hij heeft gekust |
hij had gekust |
we kussen |
we kusten |
we hebben gekust |
we hadden gekust |
jullie kussen |
jullie kusten |
jullie hebben gekust |
jullie hadden gekust |
ze kussen |
ze kusten |
ze hebben gekust |
ze hadden gekust |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kussen |
ik zou kussen |
ik zal hebben gekust |
ik zou hebben gekust |
je zult kussen |
je zou kussen |
je zult hebben gekust |
je zou hebben gekust |
hij zal kussen |
hij zou kussen |
hij zal hebben gekust |
hij zou hebben gekust |
we zullen kussen |
we zouden kussen |
we zullen hebben gekust |
we zouden hebben gekust |
jullie zullen kussen |
jullie zouden kussen |
jullie zullen hebben gekust |
jullie zouden hebben gekust |
ze zullen kussen |
ze zouden kussen |
ze zullen hebben gekust |
ze zouden hebben gekust |
lachen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik lach |
ik lachte |
ik heb gelachen |
ik had gelachen |
je lacht |
je lachte |
je hebt gelachen |
je had gelachen |
hij lacht |
hij lachte |
hij heeft gelachen |
hij had gelachen |
we lachen |
we lachten |
we hebben gelachen |
we hadden gelachen |
jullie lachen |
jullie lachten |
jullie hebben gelachen |
jullie hadden gelachen |
ze lachen |
ze lachten |
ze hebben gelachen |
ze hadden gelachen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal lachen |
ik zou lachen |
ik zal hebben gelachen |
ik zou hebben gelachen |
je zult lachen |
je zou lachen |
je zult hebben gelachen |
je zou hebben gelachen |
hij zal lachen |
hij zou lachen |
hij zal hebben gelachen |
hij zou hebben gelachen |
we zullen lachen |
we zouden lachen |
we zullen hebben gelachen |
we zouden hebben gelachen |
jullie zullen lachen |
jullie zouden lachen |
jullie zullen hebben gelachen |
jullie zouden hebben gelachen |
ze zullen lachen |
ze zouden lachen |
ze zullen hebben gelachen |
ze zouden hebben gelachen |
laten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik laat |
ik liet |
ik heb gelaten |
ik had gelaten |
je laat |
je liet |
je hebt gelaten |
je had gelaten |
hij laat |
hij liet |
hij heeft gelaten |
hij had gelaten |
we laten |
we lieten |
we hebben gelaten |
we hadden gelaten |
jullie laten |
jullie lieten |
jullie hebben gelaten |
jullie hadden gelaten |
ze laten |
ze lieten |
ze hebben gelaten |
ze hadden gelaten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal laten |
ik zou laten |
ik zal hebben gelaten |
ik zou hebben gelaten |
je zult laten |
je zou laten |
je zult hebben gelaten |
je zou hebben gelaten |
hij zal laten |
hij zou laten |
hij zal hebben gelaten |
hij zou hebben gelaten |
we zullen laten |
we zouden laten |
we zullen hebben gelaten |
we zouden hebben gelaten |
jullie zullen laten |
jullie zouden laten |
jullie zullen hebben gelaten |
jullie zouden hebben gelaten |
ze zullen laten |
ze zouden laten |
ze zullen hebben gelaten |
ze zouden hebben gelaten |
leggen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leg |
ik legde |
ik heb gelegd |
ik had gelegd |
je legt |
je legde |
je hebt gelegd |
je had gelegd |
hij legt |
hij legde |
hij heeft gelegd |
hij had gelegd |
we leggen |
we legden |
we hebben gelegd |
we hadden gelegd |
jullie leggen |
jullie legden |
jullie hebben gelegd |
jullie hadden gelegd |
ze leggen |
ze legden |
ze hebben gelegd |
ze hadden gelegd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal leggen |
ik zou leggen |
ik zal hebben gelegd |
ik zou hebben gelegd |
je zult leggen |
je zou leggen |
je zult hebben gelegd |
je zou hebben gelegd |
hij zal leggen |
hij zou leggen |
hij zal hebben gelegd |
hij zou hebben gelegd |
we zullen leggen |
we zouden leggen |
we zullen hebben gelegd |
we zouden hebben gelegd |
jullie zullen leggen |
jullie zouden leggen |
jullie zullen hebben gelegd |
jullie zouden hebben gelegd |
ze zullen leggen |
ze zouden leggen |
ze zullen hebben gelegd |
ze zouden hebben gelegd |
leiden |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leid |
ik leidde |
ik heb geleid |
ik had geleid |
je leidt |
je leidde |
je hebt geleid |
je had geleid |
hij leidt |
hij leidde |
hij heeft geleid |
hij had geleid |
we leiden |
we leidden |
we hebben geleid |
we hadden geleid |
jullie leiden |
jullie leidden |
jullie hebben geleid |
jullie hadden geleid |
ze leiden |
ze leidden |
ze hebben geleid |
ze hadden geleid |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal leiden |
ik zou leiden |
ik zal hebben geleid |
ik zou hebben geleid |
je zult leiden |
je zou leiden |
je zult hebben geleid |
je zou hebben geleid |
hij zal leiden |
hij zou leiden |
hij zal hebben geleid |
hij zou hebben geleid |
we zullen leiden |
we zouden leiden |
we zullen hebben geleid |
we zouden hebben geleid |
jullie zullen leiden |
jullie zouden leiden |
jullie zullen hebben geleid |
jullie zouden hebben geleid |
ze zullen leiden |
ze zouden leiden |
ze zullen hebben geleid |
ze zouden hebben geleid |
leren |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leer |
ik leerde |
ik heb geleerd |
ik had geleerd |
je leert |
je leerde |
je hebt geleerd |
je had geleerd |
hij leert |
hij leerde |
hij heeft geleerd |
hij had geleerd |
we leren |
we leerden |
we hebben geleerd |
we hadden geleerd |
jullie leren |
jullie leerden |
jullie hebben geleerd |
jullie hadden geleerd |
ze leren |
ze leerden |
ze hebben geleerd |
ze hadden geleerd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal leren |
ik zou leren |
ik zal hebben geleerd |
ik zou hebben geleerd |
je zult leren |
je zou leren |
je zult hebben geleerd |
je zou hebben geleerd |
hij zal leren |
hij zou leren |
hij zal hebben geleerd |
hij zou hebben geleerd |
we zullen leren |
we zouden leren |
we zullen hebben geleerd |
we zouden hebben geleerd |
jullie zullen leren |
jullie zouden leren |
jullie zullen hebben geleerd |
jullie zouden hebben geleerd |
ze zullen leren |
ze zouden leren |
ze zullen hebben geleerd |
ze zouden hebben geleerd |
leven |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leef |
ik leefde |
ik heb geleefd |
ik had geleefd |
je leeft |
je leefde |
je hebt geleefd |
je had geleefd |
hij leeft |
hij leefde |
hij heeft geleefd |
hij had geleefd |
we leven |
we leefden |
we hebben geleefd |
we hadden geleefd |
jullie leven |
jullie leefden |
jullie hebben geleefd |
jullie hadden geleefd |
ze leven |
ze leefden |
ze hebben geleefd |
ze hadden geleefd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal leven |
ik zou leven |
ik zal hebben geleefd |
ik zou hebben geleefd |
je zult leven |
je zou leven |
je zult hebben geleefd |
je zou hebben geleefd |
hij zal leven |
hij zou leven |
hij zal hebben geleefd |
hij zou hebben geleefd |
we zullen leven |
we zouden leven |
we zullen hebben geleefd |
we zouden hebben geleefd |
jullie zullen leven |
jullie zouden leven |
jullie zullen hebben geleefd |
jullie zouden hebben geleefd |
ze zullen leven |
ze zouden leven |
ze zullen hebben geleefd |
ze zouden hebben geleefd |
lezen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik lees |
ik las |
ik heb gelezen |
ik had gelezen |
je leest |
je las |
je hebt gelezen |
je had gelezen |
hij leest |
hij las |
hij heeft gelezen |
hij had gelezen |
we lezen |
we lazen |
we hebben gelezen |
we hadden gelezen |
jullie lezen |
jullie lazen |
jullie hebben gelezen |
jullie hadden gelezen |
ze lezen |
ze lazen |
ze hebben gelezen |
ze hadden gelezen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal lezen |
ik zou lezen |
ik zal hebben gelezen |
ik zou hebben gelezen |
je zult lezen |
je zou lezen |
je zult hebben gelezen |
je zou hebben gelezen |
hij zal lezen |
hij zou lezen |
hij zal hebben gelezen |
hij zou hebben gelezen |
we zullen lezen |
we zouden lezen |
we zullen hebben gelezen |
we zouden hebben gelezen |
jullie zullen lezen |
jullie zouden lezen |
jullie zullen hebben gelezen |
jullie zouden hebben gelezen |
ze zullen lezen |
ze zouden lezen |
ze zullen hebben gelezen |
ze zouden hebben gelezen |
liggen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik lig |
ik lag |
ik heb gelegen |
ik had gelegen |
je ligt |
je lag |
je hebt gelegen |
je had gelegen |
hij ligt |
hij lag |
hij heeft gelegen |
hij had gelegen |
we liggen |
we lagen |
we hebben gelegen |
we hadden gelegen |
jullie liggen |
jullie lagen |
jullie hebben gelegen |
jullie hadden gelegen |
ze liggen |
ze lagen |
ze hebben gelegen |
ze hadden gelegen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal liggen |
ik zou liggen |
ik zal hebben gelegen |
ik zou hebben gelegen |
je zult liggen |
je zou liggen |
je zult hebben gelegen |
je zou hebben gelegen |
hij zal liggen |
hij zou liggen |
hij zal hebben gelegen |
hij zou hebben gelegen |
we zullen liggen |
we zouden liggen |
we zullen hebben gelegen |
we zouden hebben gelegen |
jullie zullen liggen |
jullie zouden liggen |
jullie zullen hebben gelegen |
jullie zouden hebben gelegen |
ze zullen liggen |
ze zouden liggen |
ze zullen hebben gelegen |
ze zouden hebben gelegen |
lijken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik lijk |
ik leek |
ik heb geleken |
ik had geleken |
je lijkt |
je leek |
je hebt geleken |
je had geleken |
hij lijkt |
hij leek |
hij heeft geleken |
hij had geleken |
we lijken |
we leken |
we hebben geleken |
we hadden geleken |
jullie lijken |
jullie leken |
jullie hebben geleken |
jullie hadden geleken |
ze lijken |
ze leken |
ze hebben geleken |
ze hadden geleken |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal lijken |
ik zou lijken |
ik zal hebben geleken |
ik zou hebben geleken |
je zult lijken |
je zou lijken |
je zult hebben geleken |
je zou hebben geleken |
hij zal lijken |
hij zou lijken |
hij zal hebben geleken |
hij zou hebben geleken |
we zullen lijken |
we zouden lijken |
we zullen hebben geleken |
we zouden hebben geleken |
jullie zullen lijken |
jullie zouden lijken |
jullie zullen hebben geleken |
jullie zouden hebben geleken |
ze zullen lijken |
ze zouden lijken |
ze zullen hebben geleken |
ze zouden hebben geleken |
lopen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik loop |
ik liep |
ik heb gelopen |
ik had gelopen |
je loopt |
je liep |
je hebt gelopen |
je had gelopen |
hij loopt |
hij liep |
hij heeft gelopen |
hij had gelopen |
we lopen |
we liepen |
we hebben gelopen |
we hadden gelopen |
jullie lopen |
jullie liepen |
jullie hebben gelopen |
jullie hadden gelopen |
ze lopen |
ze liepen |
ze hebben gelopen |
ze hadden gelopen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal lopen |
ik zou lopen |
ik zal hebben gelopen |
ik zou hebben gelopen |
je zult lopen |
je zou lopen |
je zult hebben gelopen |
je zou hebben gelopen |
hij zal lopen |
hij zou lopen |
hij zal hebben gelopen |
hij zou hebben gelopen |
we zullen lopen |
we zouden lopen |
we zullen hebben gelopen |
we zouden hebben gelopen |
jullie zullen lopen |
jullie zouden lopen |
jullie zullen hebben gelopen |
jullie zouden hebben gelopen |
ze zullen lopen |
ze zouden lopen |
ze zullen hebben gelopen |
ze zouden hebben gelopen |
luisteren |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik luister |
ik luisterde |
ik heb geluisterd |
ik had geluisterd |
je luistert |
je luisterde |
je hebt geluisterd |
je had geluisterd |
hij luistert |
hij luisterde |
hij heeft geluisterd |
hij had geluisterd |
we luisteren |
we luisterden |
we hebben geluisterd |
we hadden geluisterd |
jullie luisteren |
jullie luisterden |
jullie hebben geluisterd |
jullie hadden geluisterd |
ze luisteren |
ze luisterden |
ze hebben geluisterd |
ze hadden geluisterd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal luisteren |
ik zou luisteren |
ik zal hebben geluisterd |
ik zou hebben geluisterd |
je zult luisteren |
je zou luisteren |
je zult hebben geluisterd |
je zou hebben geluisterd |
hij zal luisteren |
hij zou luisteren |
hij zal hebben geluisterd |
hij zou hebben geluisterd |
we zullen luisteren |
we zouden luisteren |
we zullen hebben geluisterd |
we zouden hebben geluisterd |
jullie zullen luisteren |
jullie zouden luisteren |
jullie zullen hebben geluisterd |
jullie zouden hebben geluisterd |
ze zullen luisteren |
ze zouden luisteren |
ze zullen hebben geluisterd |
ze zouden hebben geluisterd |
maken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik maak |
ik maakte |
ik heb gemaakt |
ik had gemaakt |
je maakt |
je maakte |
je hebt gemaakt |
je had gemaakt |
hij maakt |
hij maakte |
hij heeft gemaakt |
hij had gemaakt |
we maken |
we maakten |
we hebben gemaakt |
we hadden gemaakt |
jullie maken |
jullie maakten |
jullie hebben gemaakt |
jullie hadden gemaakt |
ze maken |
ze maakten |
ze hebben gemaakt |
ze hadden gemaakt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal maken |
ik zou maken |
ik zal hebben gemaakt |
ik zou hebben gemaakt |
je zult maken |
je zou maken |
je zult hebben gemaakt |
je zou hebben gemaakt |
hij zal maken |
hij zou maken |
hij zal hebben gemaakt |
hij zou hebben gemaakt |
we zullen maken |
we zouden maken |
we zullen hebben gemaakt |
we zouden hebben gemaakt |
jullie zullen maken |
jullie zouden maken |
jullie zullen hebben gemaakt |
jullie zouden hebben gemaakt |
ze zullen maken |
ze zouden maken |
ze zullen hebben gemaakt |
ze zouden hebben gemaakt |
meenemen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik neem mee |
ik nam mee |
ik heb meegenomen |
ik had meegenomen |
je neemt mee |
je nam mee |
je hebt meegenomen |
je had meegenomen |
hij neemt mee |
hij nam mee |
hij heeft meegenomen |
hij had meegenomen |
we nemen mee |
we namen mee |
we hebben meegenomen |
we hadden meegenomen |
jullie nemen mee |
jullie namen mee |
jullie hebben meegenomen |
jullie hadden meegenomen |
ze nemen mee |
ze namen mee |
ze hebben meegenomen |
ze hadden meegenomen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal meenemen |
ik zou meenemen |
ik zal hebben meegenomen |
ik zou hebben meegenomen |
je zult meenemen |
je zou meenemen |
je zult hebben meegenomen |
je zou hebben meegenomen |
hij zal meenemen |
hij zou meenemen |
hij zal hebben meegenomen |
hij zou hebben meegenomen |
we zullen meenemen |
we zouden meenemen |
we zullen hebben meegenomen |
we zouden hebben meegenomen |
jullie zullen meenemen |
jullie zouden meenemen |
jullie zullen hebben meegenomen |
jullie zouden hebben meegenomen |
ze zullen meenemen |
ze zouden meenemen |
ze zullen hebben meegenomen |
ze zouden hebben meegenomen |
merken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik merk |
ik merkte |
ik heb gemerkt |
ik had gemerkt |
je merkt |
je merkte |
je hebt gemerkt |
je had gemerkt |
hij merkt |
hij merkte |
hij heeft gemerkt |
hij had gemerkt |
we merken |
we merkten |
we hebben gemerkt |
we hadden gemerkt |
jullie merken |
jullie merkten |
jullie hebben gemerkt |
jullie hadden gemerkt |
ze merken |
ze merkten |
ze hebben gemerkt |
ze hadden gemerkt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal merken |
ik zou merken |
ik zal hebben gemerkt |
ik zou hebben gemerkt |
je zult merken |
je zou merken |
je zult hebben gemerkt |
je zou hebben gemerkt |
hij zal merken |
hij zou merken |
hij zal hebben gemerkt |
hij zou hebben gemerkt |
we zullen merken |
we zouden merken |
we zullen hebben gemerkt |
we zouden hebben gemerkt |
jullie zullen merken |
jullie zouden merken |
jullie zullen hebben gemerkt |
jullie zouden hebben gemerkt |
ze zullen merken |
ze zouden merken |
ze zullen hebben gemerkt |
ze zouden hebben gemerkt |
missen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik mis |
ik miste |
ik heb gemist |
ik had gemist |
je mist |
je miste |
je hebt gemist |
je had gemist |
hij mist |
hij miste |
hij heeft gemist |
hij had gemist |
we missen |
we misten |
we hebben gemist |
we hadden gemist |
jullie missen |
jullie misten |
jullie hebben gemist |
jullie hadden gemist |
ze missen |
ze misten |
ze hebben gemist |
ze hadden gemist |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal missen |
ik zou missen |
ik zal hebben gemist |
ik zou hebben gemist |
je zult missen |
je zou missen |
je zult hebben gemist |
je zou hebben gemist |
hij zal missen |
hij zou missen |
hij zal hebben gemist |
hij zou hebben gemist |
we zullen missen |
we zouden missen |
we zullen hebben gemist |
we zouden hebben gemist |
jullie zullen missen |
jullie zouden missen |
jullie zullen hebben gemist |
jullie zouden hebben gemist |
ze zullen missen |
ze zouden missen |
ze zullen hebben gemist |
ze zouden hebben gemist |
moeten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik moet |
ik moest |
ik heb gemoeten |
ik had gemoeten |
je moet |
je moest |
je hebt gemoeten |
je had gemoeten |
hij moet |
hij moest |
hij heeft gemoeten |
hij had gemoeten |
we moeten |
we moesten |
we hebben gemoeten |
we hadden gemoeten |
jullie moeten |
jullie moesten |
jullie hebben gemoeten |
jullie hadden gemoeten |
ze moeten |
ze moesten |
ze hebben gemoeten |
ze hadden gemoeten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal moeten |
ik zou moeten |
ik zal hebben gemoeten |
ik zou hebben gemoeten |
je zult moeten |
je zou moeten |
je zult hebben gemoeten |
je zou hebben gemoeten |
hij zal moeten |
hij zou moeten |
hij zal hebben gemoeten |
hij zou hebben gemoeten |
we zullen moeten |
we zouden moeten |
we zullen hebben gemoeten |
we zouden hebben gemoeten |
jullie zullen moeten |
jullie zouden moeten |
jullie zullen hebben gemoeten |
jullie zouden hebben gemoeten |
ze zullen moeten |
ze zouden moeten |
ze zullen hebben gemoeten |
ze zouden hebben gemoeten |
mogen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik mag |
ik mocht |
ik heb gemogen |
ik had gemogen |
je mag |
je mocht |
je hebt gemogen |
je had gemogen |
hij mag |
hij mocht |
hij heeft gemogen |
hij had gemogen |
we mogen |
we mochten |
we hebben gemogen |
we hadden gemogen |
jullie mogen |
jullie mochten |
jullie hebben gemogen |
jullie hadden gemogen |
ze mogen |
ze mochten |
ze hebben gemogen |
ze hadden gemogen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal mogen |
ik zou mogen |
ik zal hebben gemogen |
ik zou hebben gemogen |
je zult mogen |
je zou mogen |
je zult hebben gemogen |
je zou hebben gemogen |
hij zal mogen |
hij zou mogen |
hij zal hebben gemogen |
hij zou hebben gemogen |
we zullen mogen |
we zouden mogen |
we zullen hebben gemogen |
we zouden hebben gemogen |
jullie zullen mogen |
jullie zouden mogen |
jullie zullen hebben gemogen |
jullie zouden hebben gemogen |
ze zullen mogen |
ze zouden mogen |
ze zullen hebben gemogen |
ze zouden hebben gemogen |
nadenken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik denk na |
ik dacht na |
ik heb nagedacht |
ik had nagedacht |
je denkt na |
je dacht na |
je hebt nagedacht |
je had nagedacht |
hij denkt na |
hij dacht na |
hij heeft nagedacht |
hij had nagedacht |
we denken na |
we dachten na |
we hebben nagedacht |
we hadden nagedacht |
jullie denken na |
jullie dachten na |
jullie hebben nagedacht |
jullie hadden nagedacht |
ze denken na |
ze dachten na |
ze hebben nagedacht |
ze hadden nagedacht |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal nadenken |
ik zou nadenken |
ik zal hebben nagedacht |
ik zou hebben nagedacht |
je zult nadenken |
je zou nadenken |
je zult hebben nagedacht |
je zou hebben nagedacht |
hij zal nadenken |
hij zou nadenken |
hij zal hebben nagedacht |
hij zou hebben nagedacht |
we zullen nadenken |
we zouden nadenken |
we zullen hebben nagedacht |
we zouden hebben nagedacht |
jullie zullen nadenken |
jullie zouden nadenken |
jullie zullen hebben nagedacht |
jullie zouden hebben nagedacht |
ze zullen nadenken |
ze zouden nadenken |
ze zullen hebben nagedacht |
ze zouden hebben nagedacht |
nemen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik neem |
ik nam |
ik heb genomen |
ik had genomen |
je neemt |
je nam |
je hebt genomen |
je had genomen |
hij neemt |
hij nam |
hij heeft genomen |
hij had genomen |
we nemen |
we namen |
we hebben genomen |
we hadden genomen |
jullie nemen |
jullie namen |
jullie hebben genomen |
jullie hadden genomen |
ze nemen |
ze namen |
ze hebben genomen |
ze hadden genomen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal nemen |
ik zou nemen |
ik zal hebben genomen |
ik zou hebben genomen |
je zult nemen |
je zou nemen |
je zult hebben genomen |
je zou hebben genomen |
hij zal nemen |
hij zou nemen |
hij zal hebben genomen |
hij zou hebben genomen |
we zullen nemen |
we zouden nemen |
we zullen hebben genomen |
we zouden hebben genomen |
jullie zullen nemen |
jullie zouden nemen |
jullie zullen hebben genomen |
jullie zouden hebben genomen |
ze zullen nemen |
ze zouden nemen |
ze zullen hebben genomen |
ze zouden hebben genomen |
noemen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik noem |
ik noemde |
ik heb genoemd. |
ik had genoemd. |
je noemt |
je noemde |
je hebt genoemd. |
je had genoemd. |
hij noemt |
hij noemde |
hij heeft genoemd. |
hij had genoemd. |
we noemen |
we noemden |
we hebben genoemd. |
we hadden genoemd. |
jullie noemen |
jullie noemden |
jullie hebben genoemd. |
jullie hadden genoemd. |
ze noemen |
ze noemden |
ze hebben genoemd. |
ze hadden genoemd. |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal noemen |
ik zou noemen |
ik zal hebben genoemd. |
ik zou hebben genoemd. |
je zult noemen |
je zou noemen |
je zult hebben genoemd. |
je zou hebben genoemd. |
hij zal noemen |
hij zou noemen |
hij zal hebben genoemd. |
hij zou hebben genoemd. |
we zullen noemen |
we zouden noemen |
we zullen hebben genoemd. |
we zouden hebben genoemd. |
jullie zullen noemen |
jullie zouden noemen |
jullie zullen hebben genoemd. |
jullie zouden hebben genoemd. |
ze zullen noemen |
ze zouden noemen |
ze zullen hebben genoemd. |
ze zouden hebben genoemd. |
ontbijten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ontbijt |
ik ontbeet |
ik heb ontbeten |
ik had ontbeten |
je ontbijt |
je ontbeet |
je hebt ontbeten |
je had ontbeten |
hij ontbijt |
hij ontbeet |
hij heeft ontbeten |
hij had ontbeten |
we ontbijten |
we ontbeten |
we hebben ontbeten |
we hadden ontbeten |
jullie ontbijten |
jullie ontbeten |
jullie hebben ontbeten |
jullie hadden ontbeten |
ze ontbijten |
ze ontbeten |
ze hebben ontbeten |
ze hadden ontbeten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal ontbijten |
ik zou ontbijten |
ik zal hebben ontbeten |
ik zou hebben ontbeten |
je zult ontbijten |
je zou ontbijten |
je zult hebben ontbeten |
je zou hebben ontbeten |
hij zal ontbijten |
hij zou ontbijten |
hij zal hebben ontbeten |
hij zou hebben ontbeten |
we zullen ontbijten |
we zouden ontbijten |
we zullen hebben ontbeten |
we zouden hebben ontbeten |
jullie zullen ontbijten |
jullie zouden ontbijten |
jullie zullen hebben ontbeten |
jullie zouden hebben ontbeten |
ze zullen ontbijten |
ze zouden ontbijten |
ze zullen hebben ontbeten |
ze zouden hebben ontbeten |
ontmoeten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ontmoet |
ik ontmoette |
ik heb ontmoet |
ik had ontmoet |
je ontmoet |
je ontmoette |
je hebt ontmoet |
je had ontmoet |
hij ontmoet |
hij ontmoette |
hij heeft ontmoet |
hij had ontmoet |
we ontmoeten |
we ontmoetten |
we hebben ontmoet |
we hadden ontmoet |
jullie ontmoeten |
jullie ontmoetten |
jullie hebben ontmoet |
jullie hadden ontmoet |
ze ontmoeten |
ze ontmoetten |
ze hebben ontmoet |
ze hadden ontmoet |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal ontmoeten |
ik zou ontmoeten |
ik zal hebben ontmoet |
ik zou hebben ontmoet |
je zult ontmoeten |
je zou ontmoeten |
je zult hebben ontmoet |
je zou hebben ontmoet |
hij zal ontmoeten |
hij zou ontmoeten |
hij zal hebben ontmoet |
hij zou hebben ontmoet |
we zullen ontmoeten |
we zouden ontmoeten |
we zullen hebben ontmoet |
we zouden hebben ontmoet |
jullie zullen ontmoeten |
jullie zouden ontmoeten |
jullie zullen hebben ontmoet |
jullie zouden hebben ontmoet |
ze zullen ontmoeten |
ze zouden ontmoeten |
ze zullen hebben ontmoet |
ze zouden hebben ontmoet |
openen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik open |
ik opende |
ik heb geopend |
ik had geopend |
je opent |
je opende |
je hebt geopend |
je had geopend |
hij opent |
hij opende |
hij heeft geopend |
hij had geopend |
we openen |
we openden |
we hebben geopend |
we hadden geopend |
jullie openen |
jullie openden |
jullie hebben geopend |
jullie hadden geopend |
ze openen |
ze openden |
ze hebben geopend |
ze hadden geopend |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal openen |
ik zou openen |
ik zal hebben geopend |
ik zou hebben geopend |
je zult openen |
je zou openen |
je zult hebben geopend |
je zou hebben geopend |
hij zal openen |
hij zou openen |
hij zal hebben geopend |
hij zou hebben geopend |
we zullen openen |
we zouden openen |
we zullen hebben geopend |
we zouden hebben geopend |
jullie zullen openen |
jullie zouden openen |
jullie zullen hebben geopend |
jullie zouden hebben geopend |
ze zullen openen |
ze zouden openen |
ze zullen hebben geopend |
ze zouden hebben geopend |
pakken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik pak |
ik pakte |
ik heb gepakt |
ik had gepakt |
je pakt |
je pakte |
je hebt gepakt |
je had gepakt |
hij pakt |
hij pakte |
hij heeft gepakt |
hij had gepakt |
we pakken |
we pakten |
we hebben gepakt |
we hadden gepakt |
jullie pakken |
jullie pakten |
jullie hebben gepakt |
jullie hadden gepakt |
ze pakken |
ze pakten |
ze hebben gepakt |
ze hadden gepakt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal pakken |
ik zou pakken |
ik zal hebben gepakt |
ik zou hebben gepakt |
je zult pakken |
je zou pakken |
je zult hebben gepakt |
je zou hebben gepakt |
hij zal pakken |
hij zou pakken |
hij zal hebben gepakt |
hij zou hebben gepakt |
we zullen pakken |
we zouden pakken |
we zullen hebben gepakt |
we zouden hebben gepakt |
jullie zullen pakken |
jullie zouden pakken |
jullie zullen hebben gepakt |
jullie zouden hebben gepakt |
ze zullen pakken |
ze zouden pakken |
ze zullen hebben gepakt |
ze zouden hebben gepakt |
passen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik pas |
ik paste |
ik heb gepast |
ik had gepast |
je past |
je paste |
je hebt gepast |
je had gepast |
hij past |
hij paste |
hij heeft gepast |
hij had gepast |
we passen |
we pasten |
we hebben gepast |
we hadden gepast |
jullie passen |
jullie pasten |
jullie hebben gepast |
jullie hadden gepast |
ze passen |
ze pasten |
ze hebben gepast |
ze hadden gepast |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal passen |
ik zou passen |
ik zal hebben gepast |
ik zou hebben gepast |
je zult passen |
je zou passen |
je zult hebben gepast |
je zou hebben gepast |
hij zal passen |
hij zou passen |
hij zal hebben gepast |
hij zou hebben gepast |
we zullen passen |
we zouden passen |
we zullen hebben gepast |
we zouden hebben gepast |
jullie zullen passen |
jullie zouden passen |
jullie zullen hebben gepast |
jullie zouden hebben gepast |
ze zullen passen |
ze zouden passen |
ze zullen hebben gepast |
ze zouden hebben gepast |
plannen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik plan |
ik plande |
ik heb gepland |
ik had gepland |
je plant |
je plande |
je hebt gepland |
je had gepland |
hij plant |
hij plande |
hij heeft gepland |
hij had gepland |
we plannen |
we planden |
we hebben gepland |
we hadden gepland |
jullie plannen |
jullie planden |
jullie hebben gepland |
jullie hadden gepland |
ze plannen |
ze planden |
ze hebben gepland |
ze hadden gepland |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal plannen |
ik zou plannen |
ik zal hebben gepland |
ik zou hebben gepland |
je zult plannen |
je zou plannen |
je zult hebben gepland |
je zou hebben gepland |
hij zal plannen |
hij zou plannen |
hij zal hebben gepland |
hij zou hebben gepland |
we zullen plannen |
we zouden plannen |
we zullen hebben gepland |
we zouden hebben gepland |
jullie zullen plannen |
jullie zouden plannen |
jullie zullen hebben gepland |
jullie zouden hebben gepland |
ze zullen plannen |
ze zouden plannen |
ze zullen hebben gepland |
ze zouden hebben gepland |
planten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik plant |
ik plantte |
ik heb geplant |
ik had geplant |
je plant |
je plantte |
je hebt geplant |
je had geplant |
hij plant |
hij plantte |
hij heeft geplant |
hij had geplant |
we planten |
we plantten |
we hebben geplant |
we hadden geplant |
jullie planten |
jullie plantten |
jullie hebben geplant |
jullie hadden geplant |
ze planten |
ze plantten |
ze hebben geplant |
ze hadden geplant |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal planten |
ik zou planten |
ik zal hebben geplant |
ik zou hebben geplant |
je zult planten |
je zou planten |
je zult hebben geplant |
je zou hebben geplant |
hij zal planten |
hij zou planten |
hij zal hebben geplant |
hij zou hebben geplant |
we zullen planten |
we zouden planten |
we zullen hebben geplant |
we zouden hebben geplant |
jullie zullen planten |
jullie zouden planten |
jullie zullen hebben geplant |
jullie zouden hebben geplant |
ze zullen planten |
ze zouden planten |
ze zullen hebben geplant |
ze zouden hebben geplant |
praten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik praat |
ik praatte |
ik heb gepraat |
ik had gepraat |
je praat |
je praatte |
je hebt gepraat |
je had gepraat |
hij praat |
hij praatte |
hij heeft gepraat |
hij had gepraat |
we praten |
we praatten |
we hebben gepraat |
we hadden gepraat |
jullie praten |
jullie praatten |
jullie hebben gepraat |
jullie hadden gepraat |
ze praten |
ze praatten |
ze hebben gepraat |
ze hadden gepraat |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal praten |
ik zou praten |
ik zal hebben gepraat |
ik zou hebben gepraat |
je zult praten |
je zou praten |
je zult hebben gepraat |
je zou hebben gepraat |
hij zal praten |
hij zou praten |
hij zal hebben gepraat |
hij zou hebben gepraat |
we zullen praten |
we zouden praten |
we zullen hebben gepraat |
we zouden hebben gepraat |
jullie zullen praten |
jullie zouden praten |
jullie zullen hebben gepraat |
jullie zouden hebben gepraat |
ze zullen praten |
ze zouden praten |
ze zullen hebben gepraat |
ze zouden hebben gepraat |
proberen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik probeer |
ik probeerde |
ik heb geprobeerd |
ik had geprobeerd |
je probeert |
je probeerde |
je hebt geprobeerd |
je had geprobeerd |
hij probeert |
hij probeerde |
hij heeft geprobeerd |
hij had geprobeerd |
we proberen |
we probeerden |
we hebben geprobeerd |
we hadden geprobeerd |
jullie proberen |
jullie probeerden |
jullie hebben geprobeerd |
jullie hadden geprobeerd |
ze proberen |
ze probeerden |
ze hebben geprobeerd |
ze hadden geprobeerd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal proberen |
ik zou proberen |
ik zal hebben geprobeerd |
ik zou hebben geprobeerd |
je zult proberen |
je zou proberen |
je zult hebben geprobeerd |
je zou hebben geprobeerd |
hij zal proberen |
hij zou proberen |
hij zal hebben geprobeerd |
hij zou hebben geprobeerd |
we zullen proberen |
we zouden proberen |
we zullen hebben geprobeerd |
we zouden hebben geprobeerd |
jullie zullen proberen |
jullie zouden proberen |
jullie zullen hebben geprobeerd |
jullie zouden hebben geprobeerd |
ze zullen proberen |
ze zouden proberen |
ze zullen hebben geprobeerd |
ze zouden hebben geprobeerd |
racen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik race |
ik racete |
ik heb geracet |
ik had geracet |
je racet |
je racete |
je hebt geracet |
je had geracet |
hij racet |
hij racete |
hij heeft geracet |
hij had geracet |
we racen |
we raceten |
we hebben geracet |
we hadden geracet |
jullie racen |
jullie raceten |
jullie hebben geracet |
jullie hadden geracet |
ze racen |
ze raceten |
ze hebben geracet |
ze hadden geracet |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal racen |
ik zou racen |
ik zal hebben geracet |
ik zou hebben geracet |
je zult racen |
je zou racen |
je zult hebben geracet |
je zou hebben geracet |
hij zal racen |
hij zou racen |
hij zal hebben geracet |
hij zou hebben geracet |
we zullen racen |
we zouden racen |
we zullen hebben geracet |
we zouden hebben geracet |
jullie zullen racen |
jullie zouden racen |
jullie zullen hebben geracet |
jullie zouden hebben geracet |
ze zullen racen |
ze zouden racen |
ze zullen hebben geracet |
ze zouden hebben geracet |
raken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik raak |
ik raakte |
ik heb geraakt |
ik had geraakt |
je raakt |
je raakte |
je hebt geraakt |
je had geraakt |
hij raakt |
hij raakte |
hij heeft geraakt |
hij had geraakt |
we raken |
we raakten |
we hebben geraakt |
we hadden geraakt |
jullie raken |
jullie raakten |
jullie hebben geraakt |
jullie hadden geraakt |
ze raken |
ze raakten |
ze hebben geraakt |
ze hadden geraakt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal raken |
ik zou raken |
ik zal hebben geraakt |
ik zou hebben geraakt |
je zult raken |
je zou raken |
je zult hebben geraakt |
je zou hebben geraakt |
hij zal raken |
hij zou raken |
hij zal hebben geraakt |
hij zou hebben geraakt |
we zullen raken |
we zouden raken |
we zullen hebben geraakt |
we zouden hebben geraakt |
jullie zullen raken |
jullie zouden raken |
jullie zullen hebben geraakt |
jullie zouden hebben geraakt |
ze zullen raken |
ze zouden raken |
ze zullen hebben geraakt |
ze zouden hebben geraakt |
redden |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik red |
ik redde |
ik heb gered |
ik had gered |
je redt |
je redde |
je hebt gered |
je had gered |
hij redt |
hij redde |
hij heeft gered |
hij had gered |
we redden |
we redden |
we hebben gered |
we hadden gered |
jullie redden |
jullie redden |
jullie hebben gered |
jullie hadden gered |
ze redden |
ze redden |
ze hebben gered |
ze hadden gered |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal redden |
ik zou redden |
ik zal hebben gered |
ik zou hebben gered |
je zult redden |
je zou redden |
je zult hebben gered |
je zou hebben gered |
hij zal redden |
hij zou redden |
hij zal hebben gered |
hij zou hebben gered |
we zullen redden |
we zouden redden |
we zullen hebben gered |
we zouden hebben gered |
jullie zullen redden |
jullie zouden redden |
jullie zullen hebben gered |
jullie zouden hebben gered |
ze zullen redden |
ze zouden redden |
ze zullen hebben gered |
ze zouden hebben gered |
regenen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
het regent |
het regende |
het heeft geregend |
het had geregend |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
het zal regenen |
het zou regenen |
het zal hebben geregend |
het zou hebben geregend |
reizen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik reis |
ik reisde |
ik heb gereisd |
ik had gereisd |
je reist |
je reisde |
je hebt gereisd |
je had gereisd |
hij reist |
hij reisde |
hij heeft gereisd |
hij had gereisd |
we reizen |
we reisden |
we hebben gereisd |
we hadden gereisd |
jullie reizen |
jullie reisden |
jullie hebben gereisd |
jullie hadden gereisd |
ze reizen |
ze reisden |
ze hebben gereisd |
ze hadden gereisd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal reizen |
ik zou reizen |
ik zal hebben gereisd |
ik zou hebben gereisd |
je zult reizen |
je zou reizen |
je zult hebben gereisd |
je zou hebben gereisd |
hij zal reizen |
hij zou reizen |
hij zal hebben gereisd |
hij zou hebben gereisd |
we zullen reizen |
we zouden reizen |
we zullen hebben gereisd |
we zouden hebben gereisd |
jullie zullen reizen |
jullie zouden reizen |
jullie zullen hebben gereisd |
jullie zouden hebben gereisd |
ze zullen reizen |
ze zouden reizen |
ze zullen hebben gereisd |
ze zouden hebben gereisd |
rennen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ren |
ik rende |
ik heb gerend |
ik had gerend |
je rent |
je rende |
je hebt gerend |
je had gerend |
hij rent |
hij rende |
hij heeft gerend |
hij had gerend |
we rennen |
we renden |
we hebben gerend |
we hadden gerend |
jullie rennen |
jullie renden |
jullie hebben gerend |
jullie hadden gerend |
ze rennen |
ze renden |
ze hebben gerend |
ze hadden gerend |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal rennen |
ik zou rennen |
ik zal hebben gerend |
ik zou hebben gerend |
je zult rennen |
je zou rennen |
je zult hebben gerend |
je zou hebben gerend |
hij zal rennen |
hij zou rennen |
hij zal hebben gerend |
hij zou hebben gerend |
we zullen rennen |
we zouden rennen |
we zullen hebben gerend |
we zouden hebben gerend |
jullie zullen rennen |
jullie zouden rennen |
jullie zullen hebben gerend |
jullie zouden hebben gerend |
ze zullen rennen |
ze zouden rennen |
ze zullen hebben gerend |
ze zouden hebben gerend |
rijden |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik rijd |
ik reed |
ik heb gereden |
ik had gereden |
je rijdt |
je reed |
je hebt gereden |
je had gereden |
hij rijdt |
hij reed |
hij heeft gereden |
hij had gereden |
we rijden |
we reden |
we hebben gereden |
we hadden gereden |
jullie rijden |
jullie reden |
jullie hebben gereden |
jullie hadden gereden |
ze rijden |
ze reden |
ze hebben gereden |
ze hadden gereden |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal rijden |
ik zou rijden |
ik zal hebben gereden |
ik zou hebben gereden |
je zult rijden |
je zou rijden |
je zult hebben gereden |
je zou hebben gereden |
hij zal rijden |
hij zou rijden |
hij zal hebben gereden |
hij zou hebben gereden |
we zullen rijden |
we zouden rijden |
we zullen hebben gereden |
we zouden hebben gereden |
jullie zullen rijden |
jullie zouden rijden |
jullie zullen hebben gereden |
jullie zouden hebben gereden |
ze zullen rijden |
ze zouden rijden |
ze zullen hebben gereden |
ze zouden hebben gereden |
roepen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik roep |
ik riep |
ik heb geroepen |
ik had geroepen |
je roept |
je riep |
je hebt geroepen |
je had geroepen |
hij roept |
hij riep |
hij heeft geroepen |
hij had geroepen |
we roepen |
we riepen |
we hebben geroepen |
we hadden geroepen |
jullie roepen |
jullie riepen |
jullie hebben geroepen |
jullie hadden geroepen |
ze roepen |
ze riepen |
ze hebben geroepen |
ze hadden geroepen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal roepen |
ik zou roepen |
ik zal hebben geroepen |
ik zou hebben geroepen |
je zult roepen |
je zou roepen |
je zult hebben geroepen |
je zou hebben geroepen |
hij zal roepen |
hij zou roepen |
hij zal hebben geroepen |
hij zou hebben geroepen |
we zullen roepen |
we zouden roepen |
we zullen hebben geroepen |
we zouden hebben geroepen |
jullie zullen roepen |
jullie zouden roepen |
jullie zullen hebben geroepen |
jullie zouden hebben geroepen |
ze zullen roepen |
ze zouden roepen |
ze zullen hebben geroepen |
ze zouden hebben geroepen |
schaatsen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik schaats |
ik schaatste |
ik heb geschaatst |
ik had geschaatst |
je schaatst |
je schaatste |
je hebt geschaatst |
je had geschaatst |
hij schaatst |
hij schaatste |
hij heeft geschaatst |
hij had geschaatst |
we schaatsen |
we schaatsten |
we hebben geschaatst |
we hadden geschaatst |
jullie schaatsen |
jullie schaatsten |
jullie hebben geschaatst |
jullie hadden geschaatst |
ze schaatsen |
ze schaatsten |
ze hebben geschaatst |
ze hadden geschaatst |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal schaatsen |
ik zou schaatsen |
ik zal hebben geschaatst |
ik zou hebben geschaatst |
je zult schaatsen |
je zou schaatsen |
je zult hebben geschaatst |
je zou hebben geschaatst |
hij zal schaatsen |
hij zou schaatsen |
hij zal hebben geschaatst |
hij zou hebben geschaatst |
we zullen schaatsen |
we zouden schaatsen |
we zullen hebben geschaatst |
we zouden hebben geschaatst |
jullie zullen schaatsen |
jullie zouden schaatsen |
jullie zullen hebben geschaatst |
jullie zouden hebben geschaatst |
ze zullen schaatsen |
ze zouden schaatsen |
ze zullen hebben geschaatst |
ze zouden hebben geschaatst |
schrijven |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik schrijf |
ik schreef |
ik heb geschreven |
ik had geschreven |
je schrijft |
je schreef |
je hebt geschreven |
je had geschreven |
hij schrijft |
hij schreef |
hij heeft geschreven |
hij had geschreven |
we schrijven |
we schreven |
we hebben geschreven |
we hadden geschreven |
jullie schrijven |
jullie schreven |
jullie hebben geschreven |
jullie hadden geschreven |
ze schrijven |
ze schreven |
ze hebben geschreven |
ze hadden geschreven |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal schrijven |
ik zou schrijven |
ik zal hebben geschreven |
ik zou hebben geschreven |
je zult schrijven |
je zou schrijven |
je zult hebben geschreven |
je zou hebben geschreven |
hij zal schrijven |
hij zou schrijven |
hij zal hebben geschreven |
hij zou hebben geschreven |
we zullen schrijven |
we zouden schrijven |
we zullen hebben geschreven |
we zouden hebben geschreven |
jullie zullen schrijven |
jullie zouden schrijven |
jullie zullen hebben geschreven |
jullie zouden hebben geschreven |
ze zullen schrijven |
ze zouden schrijven |
ze zullen hebben geschreven |
ze zouden hebben geschreven |
schrikken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik schrik |
ik schrok |
ik ben geschrokken |
ik was geschrokken |
je schrikt |
je schrok |
je bent geschrokken |
je was geschrokken |
hij schrikt |
hij schrok |
hij is geschrokken |
hij was geschrokken |
we schrikken |
we schrokken |
we zijn geschrokken |
we waren geschrokken |
jullie schrikken |
jullie schrokken |
jullie zijn geschrokken |
jullie waren geschrokken |
ze schrikken |
ze schrokken |
ze zijn geschrokken |
ze waren geschrokken |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal schrikken |
ik zou schrikken |
ik zal zijn geschrokken |
ik zou zijn geschrokken |
je zult schrikken |
je zou schrikken |
je zult zijn geschrokken |
je zou zijn geschrokken |
hij zal schrikken |
hij zou schrikken |
hij zal zijn geschrokken |
hij zou zijn geschrokken |
we zullen schrikken |
we zouden schrikken |
we zullen zijn geschrokken |
we zouden zijn geschrokken |
jullie zullen schrikken |
jullie zouden schrikken |
jullie zullen zijn geschrokken |
jullie zouden zijn geschrokken |
ze zullen schrikken |
ze zouden schrikken |
ze zullen zijn geschrokken |
ze zouden zijn geschrokken |
slapen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik slaap |
ik sliep |
ik heb geslapen |
ik had geslapen |
je slaapt |
je sliep |
je hebt geslapen |
je had geslapen |
hij slaapt |
hij sliep |
hij heeft geslapen |
hij had geslapen |
we slapen |
we sliepen |
we hebben geslapen |
we hadden geslapen |
jullie slapen |
jullie sliepen |
jullie hebben geslapen |
jullie hadden geslapen |
ze slapen |
ze sliepen |
ze hebben geslapen |
ze hadden geslapen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal slapen |
ik zou slapen |
ik zal hebben geslapen |
ik zou hebben geslapen |
je zult slapen |
je zou slapen |
je zult hebben geslapen |
je zou hebben geslapen |
hij zal slapen |
hij zou slapen |
hij zal hebben geslapen |
hij zou hebben geslapen |
we zullen slapen |
we zouden slapen |
we zullen hebben geslapen |
we zouden hebben geslapen |
jullie zullen slapen |
jullie zouden slapen |
jullie zullen hebben geslapen |
jullie zouden hebben geslapen |
ze zullen slapen |
ze zouden slapen |
ze zullen hebben geslapen |
ze zouden hebben geslapen |
spelen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik speel |
ik speelde |
ik heb gespeeld |
ik had gespeeld |
je speelt |
je speelde |
je hebt gespeeld |
je had gespeeld |
hij speelt |
hij speelde |
hij heeft gespeeld |
hij had gespeeld |
we spelen |
we speelden |
we hebben gespeeld |
we hadden gespeeld |
jullie spelen |
jullie speelden |
jullie hebben gespeeld |
jullie hadden gespeeld |
ze spelen |
ze speelden |
ze hebben gespeeld |
ze hadden gespeeld |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal spelen |
ik zou spelen |
ik zal hebben gespeeld |
ik zou hebben gespeeld |
je zult spelen |
je zou spelen |
je zult hebben gespeeld |
je zou hebben gespeeld |
hij zal spelen |
hij zou spelen |
hij zal hebben gespeeld |
hij zou hebben gespeeld |
we zullen spelen |
we zouden spelen |
we zullen hebben gespeeld |
we zouden hebben gespeeld |
jullie zullen spelen |
jullie zouden spelen |
jullie zullen hebben gespeeld |
jullie zouden hebben gespeeld |
ze zullen spelen |
ze zouden spelen |
ze zullen hebben gespeeld |
ze zouden hebben gespeeld |
spreken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik spreek |
ik sprak |
ik heb gesproken |
ik had gesproken |
je spreekt |
je sprak |
je hebt gesproken |
je had gesproken |
hij spreekt |
hij sprak |
hij heeft gesproken |
hij had gesproken |
we spreken |
we spraken |
we hebben gesproken |
we hadden gesproken |
jullie spreken |
jullie spraken |
jullie hebben gesproken |
jullie hadden gesproken |
ze spreken |
ze spraken |
ze hebben gesproken |
ze hadden gesproken |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal spreken |
ik zou spreken |
ik zal hebben gesproken |
ik zou hebben gesproken |
je zult spreken |
je zou spreken |
je zult hebben gesproken |
je zou hebben gesproken |
hij zal spreken |
hij zou spreken |
hij zal hebben gesproken |
hij zou hebben gesproken |
we zullen spreken |
we zouden spreken |
we zullen hebben gesproken |
we zouden hebben gesproken |
jullie zullen spreken |
jullie zouden spreken |
jullie zullen hebben gesproken |
jullie zouden hebben gesproken |
ze zullen spreken |
ze zouden spreken |
ze zullen hebben gesproken |
ze zouden hebben gesproken |
staan |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik sta |
ik stond |
ik heb gestaan |
ik had gestaan |
je staat |
je stond |
je hebt gestaan |
je had gestaan |
hij staat |
hij stond |
hij heeft gestaan |
hij had gestaan |
we staan |
we stonden |
we hebben gestaan |
we hadden gestaan |
jullie staan |
jullie stonden |
jullie hebben gestaan |
jullie hadden gestaan |
ze staan |
ze stonden |
ze hebben gestaan |
ze hadden gestaan |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal staan |
ik zou staan |
ik zal hebben gestaan |
ik zou hebben gestaan |
je zult staan |
je zou staan |
je zult hebben gestaan |
je zou hebben gestaan |
hij zal staan |
hij zou staan |
hij zal hebben gestaan |
hij zou hebben gestaan |
we zullen staan |
we zouden staan |
we zullen hebben gestaan |
we zouden hebben gestaan |
jullie zullen staan |
jullie zouden staan |
jullie zullen hebben gestaan |
jullie zouden hebben gestaan |
ze zullen staan |
ze zouden staan |
ze zullen hebben gestaan |
ze zouden hebben gestaan |
stappen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik stap |
ik stapte |
ik ben gestapt |
ik was gestapt |
je stapt |
je stapte |
je bent gestapt |
je was gestapt |
hij stapt |
hij stapte |
hij is gestapt |
hij was gestapt |
we stappen |
we stapten |
we zijn gestapt |
we waren gestapt |
jullie stappen |
jullie stapten |
jullie zijn gestapt |
jullie waren gestapt |
ze stappen |
ze stapten |
ze zijn gestapt |
ze waren gestapt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal stappen |
ik zou stappen |
ik zal zijn gestapt |
ik zou zijn gestapt |
je zult stappen |
je zou stappen |
je zult zijn gestapt |
je zou zijn gestapt |
hij zal stappen |
hij zou stappen |
hij zal zijn gestapt |
hij zou zijn gestapt |
we zullen stappen |
we zouden stappen |
we zullen zijn gestapt |
we zouden zijn gestapt |
jullie zullen stappen |
jullie zouden stappen |
jullie zullen zijn gestapt |
jullie zouden zijn gestapt |
ze zullen stappen |
ze zouden stappen |
ze zullen zijn gestapt |
ze zouden zijn gestapt |
staren |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik staar |
ik staarde |
ik heb gestaard |
ik had gestaard |
je staart |
je staarde |
je hebt gestaard |
je had gestaard |
hij staart |
hij staarde |
hij heeft gestaard |
hij had gestaard |
we staren |
we staarden |
we hebben gestaard |
we hadden gestaard |
jullie staren |
jullie staarden |
jullie hebben gestaard |
jullie hadden gestaard |
ze staren |
ze staarden |
ze hebben gestaard |
ze hadden gestaard |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal staren |
ik zou staren |
ik zal hebben gestaard |
ik zou hebben gestaard |
je zult staren |
je zou staren |
je zult hebben gestaard |
je zou hebben gestaard |
hij zal staren |
hij zou staren |
hij zal hebben gestaard |
hij zou hebben gestaard |
we zullen staren |
we zouden staren |
we zullen hebben gestaard |
we zouden hebben gestaard |
jullie zullen staren |
jullie zouden staren |
jullie zullen hebben gestaard |
jullie zouden hebben gestaard |
ze zullen staren |
ze zouden staren |
ze zullen hebben gestaard |
ze zouden hebben gestaard |
stellen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik stel |
ik stelde |
ik heb gesteld |
ik had gesteld |
je stelt |
je stelde |
je hebt gesteld |
je had gesteld |
hij stelt |
hij stelde |
hij heeft gesteld |
hij had gesteld |
we stellen |
we stelden |
we hebben gesteld |
we hadden gesteld |
jullie stellen |
jullie stelden |
jullie hebben gesteld |
jullie hadden gesteld |
ze stellen |
ze stelden |
ze hebben gesteld |
ze hadden gesteld |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal stellen |
ik zou stellen |
ik zal hebben gesteld |
ik zou hebben gesteld |
je zult stellen |
je zou stellen |
je zult hebben gesteld |
je zou hebben gesteld |
hij zal stellen |
hij zou stellen |
hij zal hebben gesteld |
hij zou hebben gesteld |
we zullen stellen |
we zouden stellen |
we zullen hebben gesteld |
we zouden hebben gesteld |
jullie zullen stellen |
jullie zouden stellen |
jullie zullen hebben gesteld |
jullie zouden hebben gesteld |
ze zullen stellen |
ze zouden stellen |
ze zullen hebben gesteld |
ze zouden hebben gesteld |
sterven |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik sterf |
ik stierf |
ik ben gestorven |
ik was gestorven |
je sterft |
je stierf |
je bent gestorven |
je was gestorven |
hij sterft |
hij stierf |
hij is gestorven |
hij was gestorven |
we sterven |
we stierven |
we zijn gestorven |
we waren gestorven |
jullie sterven |
jullie stierven |
jullie zijn gestorven |
jullie waren gestorven |
ze sterven |
ze stierven |
ze zijn gestorven |
ze waren gestorven |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal sterven |
ik zou sterven |
ik zal zijn gestorven |
ik zou zijn gestorven |
je zult sterven |
je zou sterven |
je zult zijn gestorven |
je zou zijn gestorven |
hij zal sterven |
hij zou sterven |
hij zal zijn gestorven |
hij zou zijn gestorven |
we zullen sterven |
we zouden sterven |
we zullen zijn gestorven |
we zouden zijn gestorven |
jullie zullen sterven |
jullie zouden sterven |
jullie zullen zijn gestorven |
jullie zouden zijn gestorven |
ze zullen sterven |
ze zouden sterven |
ze zullen zijn gestorven |
ze zouden zijn gestorven |
sturen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik stuur |
ik stuurde |
ik heb gestuurd |
ik had gestuurd |
je stuurt |
je stuurde |
je hebt gestuurd |
je had gestuurd |
hij stuurt |
hij stuurde |
hij heeft gestuurd |
hij had gestuurd |
we sturen |
we stuurden |
we hebben gestuurd |
we hadden gestuurd |
jullie sturen |
jullie stuurden |
jullie hebben gestuurd |
jullie hadden gestuurd |
ze sturen |
ze stuurden |
ze hebben gestuurd |
ze hadden gestuurd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal sturen |
ik zou sturen |
ik zal hebben gestuurd |
ik zou hebben gestuurd |
je zult sturen |
je zou sturen |
je zult hebben gestuurd |
je zou hebben gestuurd |
hij zal sturen |
hij zou sturen |
hij zal hebben gestuurd |
hij zou hebben gestuurd |
we zullen sturen |
we zouden sturen |
we zullen hebben gestuurd |
we zouden hebben gestuurd |
jullie zullen sturen |
jullie zouden sturen |
jullie zullen hebben gestuurd |
jullie zouden hebben gestuurd |
ze zullen sturen |
ze zouden sturen |
ze zullen hebben gestuurd |
ze zouden hebben gestuurd |
terugkomen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kom terug |
ik kwam terug |
ik ben teruggekomen |
ik was teruggekomen |
je komt terug |
je kwam terug |
je bent teruggekomen |
je was teruggekomen |
hij komt terug |
hij kwam terug |
hij is teruggekomen |
hij was teruggekomen |
we komen terug |
we kwamen terug |
we zijn teruggekomen |
we waren teruggekomen |
jullie komen terug |
jullie kwamen terug |
jullie zijn teruggekomen |
jullie waren teruggekomen |
ze komen terug |
ze kwamen terug |
ze zijn teruggekomen |
ze waren teruggekomen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal terugkomen |
ik zou terugkomen |
ik zal zijn teruggekomen |
ik zou zijn teruggekomen |
je zult terugkomen |
je zou terugkomen |
je zult zijn teruggekomen |
je zou zijn teruggekomen |
hij zal terugkomen |
hij zou terugkomen |
hij zal zijn teruggekomen |
hij zou zijn teruggekomen |
we zullen terugkomen |
we zouden terugkomen |
we zullen zijn teruggekomen |
we zouden zijn teruggekomen |
jullie zullen terugkomen |
jullie zouden terugkomen |
jullie zullen zijn teruggekomen |
jullie zouden zijn teruggekomen |
ze zullen terugkomen |
ze zouden terugkomen |
ze zullen zijn teruggekomen |
ze zouden zijn teruggekomen |
trekken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik trek |
ik trok |
ik ben getrokken |
ik was getrokken |
je trekt |
je trok |
je bent getrokken |
je was getrokken |
hij trekt |
hij trok |
hij is getrokken |
hij was getrokken |
we trekken |
we trokken |
we zijn getrokken |
we waren getrokken |
jullie trekken |
jullie trokken |
jullie zijn getrokken |
jullie waren getrokken |
ze trekken |
ze trokken |
ze zijn getrokken |
ze waren getrokken |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal trekken |
ik zou trekken |
ik zal zijn getrokken |
ik zou zijn getrokken |
je zult trekken |
je zou trekken |
je zult zijn getrokken |
je zou zijn getrokken |
hij zal trekken |
hij zou trekken |
hij zal zijn getrokken |
hij zou zijn getrokken |
we zullen trekken |
we zouden trekken |
we zullen zijn getrokken |
we zouden zijn getrokken |
jullie zullen trekken |
jullie zouden trekken |
jullie zullen zijn getrokken |
jullie zouden zijn getrokken |
ze zullen trekken |
ze zouden trekken |
ze zullen zijn getrokken |
ze zouden zijn getrokken |
trouwen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik trouw |
ik trouwde |
ik ben getrouwd |
ik was getrouwd |
je trouwt |
je trouwde |
je bent getrouwd |
je was getrouwd |
hij trouwt |
hij trouwde |
hij is getrouwd |
hij was getrouwd |
we trouwen |
we trouwden |
we zijn getrouwd |
we waren getrouwd |
jullie trouwen |
jullie trouwden |
jullie zijn getrouwd |
jullie waren getrouwd |
ze trouwen |
ze trouwden |
ze zijn getrouwd |
ze waren getrouwd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal trouwen |
ik zou trouwen |
ik zal zijn getrouwd |
ik zou zijn getrouwd |
je zult trouwen |
je zou trouwen |
je zult zijn getrouwd |
je zou zijn getrouwd |
hij zal trouwen |
hij zou trouwen |
hij zal zijn getrouwd |
hij zou zijn getrouwd |
we zullen trouwen |
we zouden trouwen |
we zullen zijn getrouwd |
we zouden zijn getrouwd |
jullie zullen trouwen |
jullie zouden trouwen |
jullie zullen zijn getrouwd |
jullie zouden zijn getrouwd |
ze zullen trouwen |
ze zouden trouwen |
ze zullen zijn getrouwd |
ze zouden zijn getrouwd |
uitleggen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leg uit |
ik legde uit |
ik heb uitgelegd |
ik had uitgelegd |
je legt uit |
je legde uit |
je hebt uitgelegd |
je had uitgelegd |
hij legt uit |
hij legde uit |
hij heeft uitgelegd |
hij had uitgelegd |
we leggen uit |
we legden uit |
we hebben uitgelegd |
we hadden uitgelegd |
jullie leggen uit |
jullie legden uit |
jullie hebben uitgelegd |
jullie hadden uitgelegd |
ze leggen uit |
ze legden uit |
ze hebben uitgelegd |
ze hadden uitgelegd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal uitleggen |
ik zou uitleggen |
ik zal hebben uitgelegd |
ik zou hebben uitgelegd |
je zult uitleggen |
je zou uitleggen |
je zult hebben uitgelegd |
je zou hebben uitgelegd |
hij zal uitleggen |
hij zou uitleggen |
hij zal hebben uitgelegd |
hij zou hebben uitgelegd |
we zullen uitleggen |
we zouden uitleggen |
we zullen hebben uitgelegd |
we zouden hebben uitgelegd |
jullie zullen uitleggen |
jullie zouden uitleggen |
jullie zullen hebben uitgelegd |
jullie zouden hebben uitgelegd |
ze zullen uitleggen |
ze zouden uitleggen |
ze zullen hebben uitgelegd |
ze zouden hebben uitgelegd |
vallen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik val |
ik viel |
ik ben gevallen |
ik was gevallen |
je valt |
je viel |
je bent gevallen |
je was gevallen |
hij valt |
hij viel |
hij is gevallen |
hij was gevallen |
we vallen |
we vielen |
we zijn gevallen |
we waren gevallen |
jullie vallen |
jullie vielen |
jullie zijn gevallen |
jullie waren gevallen |
ze vallen |
ze vielen |
ze zijn gevallen |
ze waren gevallen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vallen |
ik zou vallen |
ik zal zijn gevallen |
ik zou zijn gevallen |
je zult vallen |
je zou vallen |
je zult zijn gevallen |
je zou zijn gevallen |
hij zal vallen |
hij zou vallen |
hij zal zijn gevallen |
hij zou zijn gevallen |
we zullen vallen |
we zouden vallen |
we zullen zijn gevallen |
we zouden zijn gevallen |
jullie zullen vallen |
jullie zouden vallen |
jullie zullen zijn gevallen |
jullie zouden zijn gevallen |
ze zullen vallen |
ze zouden vallen |
ze zullen zijn gevallen |
ze zouden zijn gevallen |
vangen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vang |
ik ving |
ik heb gevangen |
ik had gevangen |
je vangt |
je ving |
je hebt gevangen |
je had gevangen |
hij vangt |
hij ving |
hij heeft gevangen |
hij had gevangen |
we vangen |
we vingen |
we hebben gevangen |
we hadden gevangen |
jullie vangen |
jullie vingen |
jullie hebben gevangen |
jullie hadden gevangen |
ze vangen |
ze vingen |
ze hebben gevangen |
ze hadden gevangen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vangen |
ik zou vangen |
ik zal hebben gevangen |
ik zou hebben gevangen |
je zult vangen |
je zou vangen |
je zult hebben gevangen |
je zou hebben gevangen |
hij zal vangen |
hij zou vangen |
hij zal hebben gevangen |
hij zou hebben gevangen |
we zullen vangen |
we zouden vangen |
we zullen hebben gevangen |
we zouden hebben gevangen |
jullie zullen vangen |
jullie zouden vangen |
jullie zullen hebben gevangen |
jullie zouden hebben gevangen |
ze zullen vangen |
ze zouden vangen |
ze zullen hebben gevangen |
ze zouden hebben gevangen |
veranderen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verander |
ik veranderde |
ik heb veranderd |
ik had veranderd |
je verandert |
je veranderde |
je hebt veranderd |
je had veranderd |
hij verandert |
hij veranderde |
hij heeft veranderd |
hij had veranderd |
we veranderen |
we veranderden |
we hebben veranderd |
we hadden veranderd |
jullie veranderen |
jullie veranderden |
jullie hebben veranderd |
jullie hadden veranderd |
ze veranderen |
ze veranderden |
ze hebben veranderd |
ze hadden veranderd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal veranderen |
ik zou veranderen |
ik zal hebben veranderd |
ik zou hebben veranderd |
je zult veranderen |
je zou veranderen |
je zult hebben veranderd |
je zou hebben veranderd |
hij zal veranderen |
hij zou veranderen |
hij zal hebben veranderd |
hij zou hebben veranderd |
we zullen veranderen |
we zouden veranderen |
we zullen hebben veranderd |
we zouden hebben veranderd |
jullie zullen veranderen |
jullie zouden veranderen |
jullie zullen hebben veranderd |
jullie zouden hebben veranderd |
ze zullen veranderen |
ze zouden veranderen |
ze zullen hebben veranderd |
ze zouden hebben veranderd |
verdienen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verdien |
ik verdiende |
ik heb verdiend |
ik had verdiend |
je verdient |
je verdiende |
je hebt verdiend |
je had verdiend |
hij verdient |
hij verdiende |
hij heeft verdiend |
hij had verdiend |
we verdienen |
we verdienden |
we hebben verdiend |
we hadden verdiend |
jullie verdienen |
jullie verdienden |
jullie hebben verdiend |
jullie hadden verdiend |
ze verdienen |
ze verdienden |
ze hebben verdiend |
ze hadden verdiend |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verdienen |
ik zou verdienen |
ik zal hebben verdiend |
ik zou hebben verdiend |
je zult verdienen |
je zou verdienen |
je zult hebben verdiend |
je zou hebben verdiend |
hij zal verdienen |
hij zou verdienen |
hij zal hebben verdiend |
hij zou hebben verdiend |
we zullen verdienen |
we zouden verdienen |
we zullen hebben verdiend |
we zouden hebben verdiend |
jullie zullen verdienen |
jullie zouden verdienen |
jullie zullen hebben verdiend |
jullie zouden hebben verdiend |
ze zullen verdienen |
ze zouden verdienen |
ze zullen hebben verdiend |
ze zouden hebben verdiend |
vergeten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vergeet |
ik vergat |
ik heb vergeten |
ik had vergeten |
je vergeet |
je vergat |
je hebt vergeten |
je had vergeten |
hij vergeet |
hij vergat |
hij heeft vergeten |
hij had vergeten |
we vergeten |
we vergaten |
we hebben vergeten |
we hadden vergeten |
jullie vergeten |
jullie vergaten |
jullie hebben vergeten |
jullie hadden vergeten |
ze vergeten |
ze vergaten |
ze hebben vergeten |
ze hadden vergeten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vergeten |
ik zou vergeten |
ik zal hebben vergeten |
ik zou hebben vergeten |
je zult vergeten |
je zou vergeten |
je zult hebben vergeten |
je zou hebben vergeten |
hij zal vergeten |
hij zou vergeten |
hij zal hebben vergeten |
hij zou hebben vergeten |
we zullen vergeten |
we zouden vergeten |
we zullen hebben vergeten |
we zouden hebben vergeten |
jullie zullen vergeten |
jullie zouden vergeten |
jullie zullen hebben vergeten |
jullie zouden hebben vergeten |
ze zullen vergeten |
ze zouden vergeten |
ze zullen hebben vergeten |
ze zouden hebben vergeten |
vergeven |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vergeef |
ik vergaf |
ik heb vergeven |
ik had vergeven |
je vergeeft |
je vergaf |
je hebt vergeven |
je had vergeven |
hij vergeeft |
hij vergaf |
hij heeft vergeven |
hij had vergeven |
we vergeven |
we vergaven |
we hebben vergeven |
we hadden vergeven |
jullie vergeven |
jullie vergaven |
jullie hebben vergeven |
jullie hadden vergeven |
ze vergeven |
ze vergaven |
ze hebben vergeven |
ze hadden vergeven |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vergeven |
ik zou vergeven |
ik zal hebben vergeven |
ik zou hebben vergeven |
je zult vergeven |
je zou vergeven |
je zult hebben vergeven |
je zou hebben vergeven |
hij zal vergeven |
hij zou vergeven |
hij zal hebben vergeven |
hij zou hebben vergeven |
we zullen vergeven |
we zouden vergeven |
we zullen hebben vergeven |
we zouden hebben vergeven |
jullie zullen vergeven |
jullie zouden vergeven |
jullie zullen hebben vergeven |
jullie zouden hebben vergeven |
ze zullen vergeven |
ze zouden vergeven |
ze zullen hebben vergeven |
ze zouden hebben vergeven |
verkopen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verkoop |
ik verkocht |
ik heb verkocht |
ik had verkocht |
je verkoopt |
je verkocht |
je hebt verkocht |
je had verkocht |
hij verkoopt |
hij verkocht |
hij heeft verkocht |
hij had verkocht |
we verkopen |
we verkochten |
we hebben verkocht |
we hadden verkocht |
jullie verkopen |
jullie verkochten |
jullie hebben verkocht |
jullie hadden verkocht |
ze verkopen |
ze verkochten |
ze hebben verkocht |
ze hadden verkocht |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verkopen |
ik zou verkopen |
ik zal hebben verkocht |
ik zou hebben verkocht |
je zult verkopen |
je zou verkopen |
je zult hebben verkocht |
je zou hebben verkocht |
hij zal verkopen |
hij zou verkopen |
hij zal hebben verkocht |
hij zou hebben verkocht |
we zullen verkopen |
we zouden verkopen |
we zullen hebben verkocht |
we zouden hebben verkocht |
jullie zullen verkopen |
jullie zouden verkopen |
jullie zullen hebben verkocht |
jullie zouden hebben verkocht |
ze zullen verkopen |
ze zouden verkopen |
ze zullen hebben verkocht |
ze zouden hebben verkocht |
verlangen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verlang |
ik verlangde |
ik heb verlangd |
ik had verlangd |
je verlangt |
je verlangde |
je hebt verlangd |
je had verlangd |
hij verlangt |
hij verlangde |
hij heeft verlangd |
hij had verlangd |
we verlangen |
we verlangden |
we hebben verlangd |
we hadden verlangd |
jullie verlangen |
jullie verlangden |
jullie hebben verlangd |
jullie hadden verlangd |
ze verlangen |
ze verlangden |
ze hebben verlangd |
ze hadden verlangd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verlangen |
ik zou verlangen |
ik zal hebben verlangd |
ik zou hebben verlangd |
je zult verlangen |
je zou verlangen |
je zult hebben verlangd |
je zou hebben verlangd |
hij zal verlangen |
hij zou verlangen |
hij zal hebben verlangd |
hij zou hebben verlangd |
we zullen verlangen |
we zouden verlangen |
we zullen hebben verlangd |
we zouden hebben verlangd |
jullie zullen verlangen |
jullie zouden verlangen |
jullie zullen hebben verlangd |
jullie zouden hebben verlangd |
ze zullen verlangen |
ze zouden verlangen |
ze zullen hebben verlangd |
ze zouden hebben verlangd |
verlaten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verlaat |
ik verliet |
ik heb verlaten |
ik had verlaten |
je verlaat |
je verliet |
je hebt verlaten |
je had verlaten |
hij verlaat |
hij verliet |
hij heeft verlaten |
hij had verlaten |
we verlaten |
we verlieten |
we hebben verlaten |
we hadden verlaten |
jullie verlaten |
jullie verlieten |
jullie hebben verlaten |
jullie hadden verlaten |
ze verlaten |
ze verlieten |
ze hebben verlaten |
ze hadden verlaten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verlaten |
ik zou verlaten |
ik zal hebben verlaten |
ik zou hebben verlaten |
je zult verlaten |
je zou verlaten |
je zult hebben verlaten |
je zou hebben verlaten |
hij zal verlaten |
hij zou verlaten |
hij zal hebben verlaten |
hij zou hebben verlaten |
we zullen verlaten |
we zouden verlaten |
we zullen hebben verlaten |
we zouden hebben verlaten |
jullie zullen verlaten |
jullie zouden verlaten |
jullie zullen hebben verlaten |
jullie zouden hebben verlaten |
ze zullen verlaten |
ze zouden verlaten |
ze zullen hebben verlaten |
ze zouden hebben verlaten |
verliezen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verlies |
ik verloor |
ik heb verloren |
ik had verloren |
je verliest |
je verloor |
je hebt verloren |
je had verloren |
hij verliest |
hij verloor |
hij heeft verloren |
hij had verloren |
we verliezen |
we verloren |
we hebben verloren |
we hadden verloren |
jullie verliezen |
jullie verloren |
jullie hebben verloren |
jullie hadden verloren |
ze verliezen |
ze verloren |
ze hebben verloren |
ze hadden verloren |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verliezen |
ik zou verliezen |
ik zal hebben verloren |
ik zou hebben verloren |
je zult verliezen |
je zou verliezen |
je zult hebben verloren |
je zou hebben verloren |
hij zal verliezen |
hij zou verliezen |
hij zal hebben verloren |
hij zou hebben verloren |
we zullen verliezen |
we zouden verliezen |
we zullen hebben verloren |
we zouden hebben verloren |
jullie zullen verliezen |
jullie zouden verliezen |
jullie zullen hebben verloren |
jullie zouden hebben verloren |
ze zullen verliezen |
ze zouden verliezen |
ze zullen hebben verloren |
ze zouden hebben verloren |
vertellen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vertel |
ik vertelde |
ik heb verteld |
ik had verteld |
je vertelt |
je vertelde |
je hebt verteld |
je had verteld |
hij vertelt |
hij vertelde |
hij heeft verteld |
hij had verteld |
we vertellen |
we vertelden |
we hebben verteld |
we hadden verteld |
jullie vertellen |
jullie vertelden |
jullie hebben verteld |
jullie hadden verteld |
ze vertellen |
ze vertelden |
ze hebben verteld |
ze hadden verteld |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vertellen |
ik zou vertellen |
ik zal hebben verteld |
ik zou hebben verteld |
je zult vertellen |
je zou vertellen |
je zult hebben verteld |
je zou hebben verteld |
hij zal vertellen |
hij zou vertellen |
hij zal hebben verteld |
hij zou hebben verteld |
we zullen vertellen |
we zouden vertellen |
we zullen hebben verteld |
we zouden hebben verteld |
jullie zullen vertellen |
jullie zouden vertellen |
jullie zullen hebben verteld |
jullie zouden hebben verteld |
ze zullen vertellen |
ze zouden vertellen |
ze zullen hebben verteld |
ze zouden hebben verteld |
vertrekken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vertrek |
ik vertrok |
ik ben vertrokken |
ik was vertrokken |
je vertrekt |
je vertrok |
je bent vertrokken |
je was vertrokken |
hij vertrekt |
hij vertrok |
hij is vertrokken |
hij was vertrokken |
we vertrekken |
we vertrokken |
we zijn vertrokken |
we waren vertrokken |
jullie vertrekken |
jullie vertrokken |
jullie zijn vertrokken |
jullie waren vertrokken |
ze vertrekken |
ze vertrokken |
ze zijn vertrokken |
ze waren vertrokken |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vertrekken |
ik zou vertrekken |
ik zal zijn vertrokken |
ik zou zijn vertrokken |
je zult vertrekken |
je zou vertrekken |
je zult zijn vertrokken |
je zou zijn vertrokken |
hij zal vertrekken |
hij zou vertrekken |
hij zal zijn vertrokken |
hij zou zijn vertrokken |
we zullen vertrekken |
we zouden vertrekken |
we zullen zijn vertrokken |
we zouden zijn vertrokken |
jullie zullen vertrekken |
jullie zouden vertrekken |
jullie zullen zijn vertrokken |
jullie zouden zijn vertrokken |
ze zullen vertrekken |
ze zouden vertrekken |
ze zullen zijn vertrokken |
ze zouden zijn vertrokken |
vertalen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vertaal |
ik vertaalde |
ik heb vertaald |
ik had vertaald |
je vertaalt |
je vertaalde |
je hebt vertaald |
je had vertaald |
hij vertaalt |
hij vertaalde |
hij heeft vertaald |
hij had vertaald |
we vertalen |
we vertaalden |
we hebben vertaald |
we hadden vertaald |
jullie vertalen |
jullie vertaalden |
jullie hebben vertaald |
jullie hadden vertaald |
ze vertalen |
ze vertaalden |
ze hebben vertaald |
ze hadden vertaald |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vertalen |
ik zou vertalen |
ik zal hebben vertaald |
ik zou hebben vertaald |
je zult vertalen |
je zou vertalen |
je zult hebben vertaald |
je zou hebben vertaald |
hij zal vertalen |
hij zou vertalen |
hij zal hebben vertaald |
hij zou hebben vertaald |
we zullen vertalen |
we zouden vertalen |
we zullen hebben vertaald |
we zouden hebben vertaald |
jullie zullen vertalen |
jullie zouden vertalen |
jullie zullen hebben vertaald |
jullie zouden hebben vertaald |
ze zullen vertalen |
ze zouden vertalen |
ze zullen hebben vertaald |
ze zouden hebben vertaald |
vertrouwen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vertrouw |
ik vertrouwde |
ik heb vertrouwd |
ik had vertrouwd |
je vertrouwt |
je vertrouwde |
je hebt vertrouwd |
je had vertrouwd |
hij vertrouwt |
hij vertrouwde |
hij heeft vertrouwd |
hij had vertrouwd |
we vertrouwen |
we vertrouwden |
we hebben vertrouwd |
we hadden vertrouwd |
jullie vertrouwen |
jullie vertrouwden |
jullie hebben vertrouwd |
jullie hadden vertrouwd |
ze vertrouwen |
ze vertrouwden |
ze hebben vertrouwd |
ze hadden vertrouwd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vertrouwen |
ik zou vertrouwen |
ik zal hebben vertrouwd |
ik zou hebben vertrouwd |
je zult vertrouwen |
je zou vertrouwen |
je zult hebben vertrouwd |
je zou hebben vertrouwd |
hij zal vertrouwen |
hij zou vertrouwen |
hij zal hebben vertrouwd |
hij zou hebben vertrouwd |
we zullen vertrouwen |
we zouden vertrouwen |
we zullen hebben vertrouwd |
we zouden hebben vertrouwd |
jullie zullen vertrouwen |
jullie zouden vertrouwen |
jullie zullen hebben vertrouwd |
jullie zouden hebben vertrouwd |
ze zullen vertrouwen |
ze zouden vertrouwen |
ze zullen hebben vertrouwd |
ze zouden hebben vertrouwd |
vinden |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vind |
ik vond |
ik heb gevonden |
ik had gevonden |
je vindt |
je vond |
je hebt gevonden |
je had gevonden |
hij vindt |
hij vond |
hij heeft gevonden |
hij had gevonden |
we vinden |
we vonden |
we hebben gevonden |
we hadden gevonden |
jullie vinden |
jullie vonden |
jullie hebben gevonden |
jullie hadden gevonden |
ze vinden |
ze vonden |
ze hebben gevonden |
ze hadden gevonden |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vinden |
ik zou vinden |
ik zal hebben gevonden |
ik zou hebben gevonden |
je zult vinden |
je zou vinden |
je zult hebben gevonden |
je zou hebben gevonden |
hij zal vinden |
hij zou vinden |
hij zal hebben gevonden |
hij zou hebben gevonden |
we zullen vinden |
we zouden vinden |
we zullen hebben gevonden |
we zouden hebben gevonden |
jullie zullen vinden |
jullie zouden vinden |
jullie zullen hebben gevonden |
jullie zouden hebben gevonden |
ze zullen vinden |
ze zouden vinden |
ze zullen hebben gevonden |
ze zouden hebben gevonden |
vliegen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vlieg |
ik vloog |
ik heb gevlogen |
ik had gevlogen |
je vliegt |
je vloog |
je hebt gevlogen |
je had gevlogen |
hij vliegt |
hij vloog |
hij heeft gevlogen |
hij had gevlogen |
we vliegen |
we vlogen |
we hebben gevlogen |
we hadden gevlogen |
jullie vliegen |
jullie vlogen |
jullie hebben gevlogen |
jullie hadden gevlogen |
ze vliegen |
ze vlogen |
ze hebben gevlogen |
ze hadden gevlogen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vliegen |
ik zou vliegen |
ik zal hebben gevlogen |
ik zou hebben gevlogen |
je zult vliegen |
je zou vliegen |
je zult hebben gevlogen |
je zou hebben gevlogen |
hij zal vliegen |
hij zou vliegen |
hij zal hebben gevlogen |
hij zou hebben gevlogen |
we zullen vliegen |
we zouden vliegen |
we zullen hebben gevlogen |
we zouden hebben gevlogen |
jullie zullen vliegen |
jullie zouden vliegen |
jullie zullen hebben gevlogen |
jullie zouden hebben gevlogen |
ze zullen vliegen |
ze zouden vliegen |
ze zullen hebben gevlogen |
ze zouden hebben gevlogen |
voorkomen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik voorkom |
ik voorkwam |
ik heb voorkomen |
ik had voorkomen |
je voorkomt |
je voorkwam |
je hebt voorkomen |
je had voorkomen |
hij voorkomt |
hij voorkwam |
hij heeft voorkomen |
hij had voorkomen |
we voorkomen |
we voorkwamen |
we hebben voorkomen |
we hadden voorkomen |
jullie voorkomen |
jullie voorkwamen |
jullie hebben voorkomen |
jullie hadden voorkomen |
ze voorkomen |
ze voorkwamen |
ze hebben voorkomen |
ze hadden voorkomen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal voorkomen |
ik zou voorkomen |
ik zal hebben voorkomen |
ik zou hebben voorkomen |
je zult voorkomen |
je zou voorkomen |
je zult hebben voorkomen |
je zou hebben voorkomen |
hij zal voorkomen |
hij zou voorkomen |
hij zal hebben voorkomen |
hij zou hebben voorkomen |
we zullen voorkomen |
we zouden voorkomen |
we zullen hebben voorkomen |
we zouden hebben voorkomen |
jullie zullen voorkomen |
jullie zouden voorkomen |
jullie zullen hebben voorkomen |
jullie zouden hebben voorkomen |
ze zullen voorkomen |
ze zouden voorkomen |
ze zullen hebben voorkomen |
ze zouden hebben voorkomen |
voorkomen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kom voor |
ik kwam voor |
ik ben voorgekomen |
ik was voorgekomen |
je komt voor |
je kwam voor |
je bent voorgekomen |
je was voorgekomen |
hij komt voor |
hij kwam voor |
hij is voorgekomen |
hij was voorgekomen |
we komen voor |
we kwamen voor |
we zijn voorgekomen |
we waren voorgekomen |
jullie komen voor |
jullie kwamen voor |
jullie zijn voorgekomen |
jullie waren voorgekomen |
ze komen voor |
ze kwamen voor |
ze zijn voorgekomen |
ze waren voorgekomen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal voorkomen |
ik zou voorkomen |
ik zal zijn voorgekomen |
ik zou zijn voorgekomen |
je zult voorkomen |
je zou voorkomen |
je zult zijn voorgekomen |
je zou zijn voorgekomen |
hij zal voorkomen |
hij zou voorkomen |
hij zal zijn voorgekomen |
hij zou zijn voorgekomen |
we zullen voorkomen |
we zouden voorkomen |
we zullen zijn voorgekomen |
we zouden zijn voorgekomen |
jullie zullen voorkomen |
jullie zouden voorkomen |
jullie zullen zijn voorgekomen |
jullie zouden zijn voorgekomen |
ze zullen voorkomen |
ze zouden voorkomen |
ze zullen zijn voorgekomen |
ze zouden zijn voorgekomen |
voorstellen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik stel voor |
ik stelde voor |
ik heb voorgesteld |
ik had voorgesteld |
je stelt voor |
je stelde voor |
je hebt voorgesteld |
je had voorgesteld |
hij stelt voor |
hij stelde voor |
hij heeft voorgesteld |
hij had voorgesteld |
we stellen voor |
we stelden voor |
we hebben voorgesteld |
we hadden voorgesteld |
jullie stellen voor |
jullie stelden voor |
jullie hebben voorgesteld |
jullie hadden voorgesteld |
ze stellen voor |
ze stelden voor |
ze hebben voorgesteld |
ze hadden voorgesteld |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal voorstellen |
ik zou voorstellen |
ik zal hebben voorgesteld |
ik zou hebben voorgesteld |
je zult voorstellen |
je zou voorstellen |
je zult hebben voorgesteld |
je zou hebben voorgesteld |
hij zal voorstellen |
hij zou voorstellen |
hij zal hebben voorgesteld |
hij zou hebben voorgesteld |
we zullen voorstellen |
we zouden voorstellen |
we zullen hebben voorgesteld |
we zouden hebben voorgesteld |
jullie zullen voorstellen |
jullie zouden voorstellen |
jullie zullen hebben voorgesteld |
jullie zouden hebben voorgesteld |
ze zullen voorstellen |
ze zouden voorstellen |
ze zullen hebben voorgesteld |
ze zouden hebben voorgesteld |
vormen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vorm |
ik vormde |
ik heb gevormd |
ik had gevormd |
je vormt |
je vormde |
je hebt gevormd |
je had gevormd |
hij vormt |
hij vormde |
hij heeft gevormd |
hij had gevormd |
we vormen |
we vormden |
we hebben gevormd |
we hadden gevormd |
jullie vormen |
jullie vormden |
jullie hebben gevormd |
jullie hadden gevormd |
ze vormen |
ze vormden |
ze hebben gevormd |
ze hadden gevormd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vormen |
ik zou vormen |
ik zal hebben gevormd |
ik zou hebben gevormd |
je zult vormen |
je zou vormen |
je zult hebben gevormd |
je zou hebben gevormd |
hij zal vormen |
hij zou vormen |
hij zal hebben gevormd |
hij zou hebben gevormd |
we zullen vormen |
we zouden vormen |
we zullen hebben gevormd |
we zouden hebben gevormd |
jullie zullen vormen |
jullie zouden vormen |
jullie zullen hebben gevormd |
jullie zouden hebben gevormd |
ze zullen vormen |
ze zouden vormen |
ze zullen hebben gevormd |
ze zouden hebben gevormd |
vallen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik val |
ik viel |
ik ben gevallen |
ik was gevallen |
je valt |
je viel |
je bent gevallen |
je was gevallen |
hij valt |
hij viel |
hij is gevallen |
hij was gevallen |
we vallen |
we vielen |
we zijn gevallen |
we waren gevallen |
jullie vallen |
jullie vielen |
jullie zijn gevallen |
jullie waren gevallen |
ze vallen |
ze vielen |
ze zijn gevallen |
ze waren gevallen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vallen |
ik zou vallen |
ik zal zijn gevallen |
ik zou zijn gevallen |
je zult vallen |
je zou vallen |
je zult zijn gevallen |
je zou zijn gevallen |
hij zal vallen |
hij zou vallen |
hij zal zijn gevallen |
hij zou zijn gevallen |
we zullen vallen |
we zouden vallen |
we zullen zijn gevallen |
we zouden zijn gevallen |
jullie zullen vallen |
jullie zouden vallen |
jullie zullen zijn gevallen |
jullie zouden zijn gevallen |
ze zullen vallen |
ze zouden vallen |
ze zullen zijn gevallen |
ze zouden zijn gevallen |
vragen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vraag |
ik vroeg |
ik heb gevraagd |
ik had gevraagd |
je vraagt |
je vroeg |
je hebt gevraagd |
je had gevraagd |
hij vraagt |
hij vroeg |
hij heeft gevraagd |
hij had gevraagd |
we vragen |
we vroegen |
we hebben gevraagd |
we hadden gevraagd |
jullie vragen |
jullie vroegen |
jullie hebben gevraagd |
jullie hadden gevraagd |
ze vragen |
ze vroegen |
ze hebben gevraagd |
ze hadden gevraagd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vragen |
ik zou vragen |
ik zal hebben gevraagd |
ik zou hebben gevraagd |
je zult vragen |
je zou vragen |
je zult hebben gevraagd |
je zou hebben gevraagd |
hij zal vragen |
hij zou vragen |
hij zal hebben gevraagd |
hij zou hebben gevraagd |
we zullen vragen |
we zouden vragen |
we zullen hebben gevraagd |
we zouden hebben gevraagd |
jullie zullen vragen |
jullie zouden vragen |
jullie zullen hebben gevraagd |
jullie zouden hebben gevraagd |
ze zullen vragen |
ze zouden vragen |
ze zullen hebben gevraagd |
ze zouden hebben gevraagd |
wachten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik wacht |
ik wachtte |
ik heb gewacht |
ik had gewacht |
je wacht |
je wachtte |
je hebt gewacht |
je had gewacht |
hij wacht |
hij wachtte |
hij heeft gewacht |
hij had gewacht |
we wachten |
we wachtten |
we hebben gewacht |
we hadden gewacht |
jullie wachten |
jullie wachtten |
jullie hebben gewacht |
jullie hadden gewacht |
ze wachten |
ze wachtten |
ze hebben gewacht |
ze hadden gewacht |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal wachten |
ik zou wachten |
ik zal hebben gewacht |
ik zou hebben gewacht |
je zult wachten |
je zou wachten |
je zult hebben gewacht |
je zou hebben gewacht |
hij zal wachten |
hij zou wachten |
hij zal hebben gewacht |
hij zou hebben gewacht |
we zullen wachten |
we zouden wachten |
we zullen hebben gewacht |
we zouden hebben gewacht |
jullie zullen wachten |
jullie zouden wachten |
jullie zullen hebben gewacht |
jullie zouden hebben gewacht |
ze zullen wachten |
ze zouden wachten |
ze zullen hebben gewacht |
ze zouden hebben gewacht |
wandelen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik wandel |
ik wandelde |
ik heb gewandeld |
ik had gewandeld |
je wandelt |
je wandelde |
je hebt gewandeld |
je had gewandeld |
hij wandelt |
hij wandelde |
hij heeft gewandeld |
hij had gewandeld |
we wandelen |
we wandelden |
we hebben gewandeld |
we hadden gewandeld |
jullie wandelen |
jullie wandelden |
jullie hebben gewandeld |
jullie hadden gewandeld |
ze wandelen |
ze wandelden |
ze hebben gewandeld |
ze hadden gewandeld |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal wandelen |
ik zou wandelen |
ik zal hebben gewandeld |
ik zou hebben gewandeld |
je zult wandelen |
je zou wandelen |
je zult hebben gewandeld |
je zou hebben gewandeld |
hij zal wandelen |
hij zou wandelen |
hij zal hebben gewandeld |
hij zou hebben gewandeld |
we zullen wandelen |
we zouden wandelen |
we zullen hebben gewandeld |
we zouden hebben gewandeld |
jullie zullen wandelen |
jullie zouden wandelen |
jullie zullen hebben gewandeld |
jullie zouden hebben gewandeld |
ze zullen wandelen |
ze zouden wandelen |
ze zullen hebben gewandeld |
ze zouden hebben gewandeld |
werken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik werk |
ik werkte |
ik heb gewerkt |
ik had gewerkt |
je werkt |
je werkte |
je hebt gewerkt |
je had gewerkt |
hij werkt |
hij werkte |
hij heeft gewerkt |
hij had gewerkt |
we werken |
we werkten |
we hebben gewerkt |
we hadden gewerkt |
jullie werken |
jullie werkten |
jullie hebben gewerkt |
jullie hadden gewerkt |
ze werken |
ze werkten |
ze hebben gewerkt |
ze hadden gewerkt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal werken |
ik zou werken |
ik zal hebben gewerkt |
ik zou hebben gewerkt |
je zult werken |
je zou werken |
je zult hebben gewerkt |
je zou hebben gewerkt |
hij zal werken |
hij zou werken |
hij zal hebben gewerkt |
hij zou hebben gewerkt |
we zullen werken |
we zouden werken |
we zullen hebben gewerkt |
we zouden hebben gewerkt |
jullie zullen werken |
jullie zouden werken |
jullie zullen hebben gewerkt |
jullie zouden hebben gewerkt |
ze zullen werken |
ze zouden werken |
ze zullen hebben gewerkt |
ze zouden hebben gewerkt |
weten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik weet |
ik wist |
ik heb geweten |
ik had geweten |
je weet |
je wist |
je hebt geweten |
je had geweten |
hij weet |
hij wist |
hij heeft geweten |
hij had geweten |
we weten |
we wisten |
we hebben geweten |
we hadden geweten |
jullie weten |
jullie wisten |
jullie hebben geweten |
jullie hadden geweten |
ze weten |
ze wisten |
ze hebben geweten |
ze hadden geweten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal weten |
ik zou weten |
ik zal hebben geweten |
ik zou hebben geweten |
je zult weten |
je zou weten |
je zult hebben geweten |
je zou hebben geweten |
hij zal weten |
hij zou weten |
hij zal hebben geweten |
hij zou hebben geweten |
we zullen weten |
we zouden weten |
we zullen hebben geweten |
we zouden hebben geweten |
jullie zullen weten |
jullie zouden weten |
jullie zullen hebben geweten |
jullie zouden hebben geweten |
ze zullen weten |
ze zouden weten |
ze zullen hebben geweten |
ze zouden hebben geweten |
willen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik wil |
ik wilde |
ik heb gewild |
ik had gewild |
je wil |
je wilde |
je hebt gewild |
je had gewild |
hij wil |
hij wilde |
hij heeft gewild |
hij had gewild |
we willen |
we wilden |
we hebben gewild |
we hadden gewild |
jullie willen |
jullie wilden |
jullie hebben gewild |
jullie hadden gewild |
ze willen |
ze wilden |
ze hebben gewild |
ze hadden gewild |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal willen |
ik zou willen |
ik zal hebben gewild |
ik zou hebben gewild |
je zult willen |
je zou willen |
je zult hebben gewild |
je zou hebben gewild |
hij zal willen |
hij zou willen |
hij zal hebben gewild |
hij zou hebben gewild |
we zullen willen |
we zouden willen |
we zullen hebben gewild |
we zouden hebben gewild |
jullie zullen willen |
jullie zouden willen |
jullie zullen hebben gewild |
jullie zouden hebben gewild |
ze zullen willen |
ze zouden willen |
ze zullen hebben gewild |
ze zouden hebben gewild |
worden |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik word |
ik werd |
ik ben geworden |
ik was geworden |
je wordt |
je werd |
je bent geworden |
je was geworden |
hij wordt |
hij werd |
hij is geworden |
hij was geworden |
we worden |
we werden |
we zijn geworden |
we waren geworden |
jullie worden |
jullie werden |
jullie zijn geworden |
jullie waren geworden |
ze worden |
ze werden |
ze zijn geworden |
ze waren geworden |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal worden |
ik zou worden |
ik zal zijn geworden |
ik zou zijn geworden |
je zult worden |
je zou worden |
je zult zijn geworden |
je zou zijn geworden |
hij zal worden |
hij zou worden |
hij zal zijn geworden |
hij zou zijn geworden |
we zullen worden |
we zouden worden |
we zullen zijn geworden |
we zouden zijn geworden |
jullie zullen worden |
jullie zouden worden |
jullie zullen zijn geworden |
jullie zouden zijn geworden |
ze zullen worden |
ze zouden worden |
ze zullen zijn geworden |
ze zouden zijn geworden |
wonen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik woon |
ik woonde |
ik heb gewoond |
ik had gewoond |
je woont |
je woonde |
je hebt gewoond |
je had gewoond |
hij woont |
hij woonde |
hij heeft gewoond |
hij had gewoond |
we wonen |
we woonden |
we hebben gewoond |
we hadden gewoond |
jullie wonen |
jullie woonden |
jullie hebben gewoond |
jullie hadden gewoond |
ze wonen |
ze woonden |
ze hebben gewoond |
ze hadden gewoond |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal wonen |
ik zou wonen |
ik zal hebben gewoond |
ik zou hebben gewoond |
je zult wonen |
je zou wonen |
je zult hebben gewoond |
je zou hebben gewoond |
hij zal wonen |
hij zou wonen |
hij zal hebben gewoond |
hij zou hebben gewoond |
we zullen wonen |
we zouden wonen |
we zullen hebben gewoond |
we zouden hebben gewoond |
jullie zullen wonen |
jullie zouden wonen |
jullie zullen hebben gewoond |
jullie zouden hebben gewoond |
ze zullen wonen |
ze zouden wonen |
ze zullen hebben gewoond |
ze zouden hebben gewoond |
zakken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zak |
ik zakte |
ik ben gezakt |
ik was gezakt |
je zakt |
je zakte |
je bent gezakt |
je was gezakt |
hij zakt |
hij zakte |
hij is gezakt |
hij was gezakt |
we zakken |
we zakten |
we zijn gezakt |
we waren gezakt |
jullie zakken |
jullie zakten |
jullie zijn gezakt |
jullie waren gezakt |
ze zakken |
ze zakten |
ze zijn gezakt |
ze waren gezakt |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zakken |
ik zou zakken |
ik zal zijn gezakt |
ik zou zijn gezakt |
je zult zakken |
je zou zakken |
je zult zijn gezakt |
je zou zijn gezakt |
hij zal zakken |
hij zou zakken |
hij zal zijn gezakt |
hij zou zijn gezakt |
we zullen zakken |
we zouden zakken |
we zullen zijn gezakt |
we zouden zijn gezakt |
jullie zullen zakken |
jullie zouden zakken |
jullie zullen zijn gezakt |
jullie zouden zijn gezakt |
ze zullen zakken |
ze zouden zakken |
ze zullen zijn gezakt |
ze zouden zijn gezakt |
zeggen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zeg |
ik zei |
ik heb gezegd |
ik had gezegd |
je zegt |
je zei |
je hebt gezegd |
je had gezegd |
hij zegt |
hij zei |
hij heeft gezegd |
hij had gezegd |
we zeggen |
we zeiden |
we hebben gezegd |
we hadden gezegd |
jullie zeggen |
jullie zeiden |
jullie hebben gezegd |
jullie hadden gezegd |
ze zeggen |
ze zeiden |
ze hebben gezegd |
ze hadden gezegd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zeggen |
ik zou zeggen |
ik zal hebben gezegd |
ik zou hebben gezegd |
je zult zeggen |
je zou zeggen |
je zult hebben gezegd |
je zou hebben gezegd |
hij zal zeggen |
hij zou zeggen |
hij zal hebben gezegd |
hij zou hebben gezegd |
we zullen zeggen |
we zouden zeggen |
we zullen hebben gezegd |
we zouden hebben gezegd |
jullie zullen zeggen |
jullie zouden zeggen |
jullie zullen hebben gezegd |
jullie zouden hebben gezegd |
ze zullen zeggen |
ze zouden zeggen |
ze zullen hebben gezegd |
ze zouden hebben gezegd |
zeilen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zeil |
ik zeilde |
ik heb gezeild |
ik had gezeild |
je zeilt |
je zeilde |
je hebt gezeild |
je had gezeild |
hij zeilt |
hij zeilde |
hij heeft gezeild |
hij had gezeild |
we zeilen |
we zeilden |
we hebben gezeild |
we hadden gezeild |
jullie zeilen |
jullie zeilden |
jullie hebben gezeild |
jullie hadden gezeild |
ze zeilen |
ze zeilden |
ze hebben gezeild |
ze hadden gezeild |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zeilen |
ik zou zeilen |
ik zal hebben gezeild |
ik zou hebben gezeild |
je zult zeilen |
je zou zeilen |
je zult hebben gezeild |
je zou hebben gezeild |
hij zal zeilen |
hij zou zeilen |
hij zal hebben gezeild |
hij zou hebben gezeild |
we zullen zeilen |
we zouden zeilen |
we zullen hebben gezeild |
we zouden hebben gezeild |
jullie zullen zeilen |
jullie zouden zeilen |
jullie zullen hebben gezeild |
jullie zouden hebben gezeild |
ze zullen zeilen |
ze zouden zeilen |
ze zullen hebben gezeild |
ze zouden hebben gezeild |
zetten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zet |
ik zette |
ik heb gezet |
ik had gezet |
je zet |
je zette |
je hebt gezet |
je had gezet |
hij zet |
hij zette |
hij heeft gezet |
hij had gezet |
we zetten |
we zetten |
we hebben gezet |
we hadden gezet |
jullie zetten |
jullie zetten |
jullie hebben gezet |
jullie hadden gezet |
ze zetten |
ze zetten |
ze hebben gezet |
ze hadden gezet |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zetten |
ik zou zetten |
ik zal hebben gezet |
ik zou hebben gezet |
je zult zetten |
je zou zetten |
je zult hebben gezet |
je zou hebben gezet |
hij zal zetten |
hij zou zetten |
hij zal hebben gezet |
hij zou hebben gezet |
we zullen zetten |
we zouden zetten |
we zullen hebben gezet |
we zouden hebben gezet |
jullie zullen zetten |
jullie zouden zetten |
jullie zullen hebben gezet |
jullie zouden hebben gezet |
ze zullen zetten |
ze zouden zetten |
ze zullen hebben gezet |
ze zouden hebben gezet |
zeven |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zeef |
ik zeefde |
ik heb gezeefd |
ik had gezeefd |
je zeeft |
je zeefde |
je hebt gezeefd |
je had gezeefd |
hij zeeft |
hij zeefde |
hij heeft gezeefd |
hij had gezeefd |
we zeven |
we zeefden |
we hebben gezeefd |
we hadden gezeefd |
jullie zeven |
jullie zeefden |
jullie hebben gezeefd |
jullie hadden gezeefd |
ze zeven |
ze zeefden |
ze hebben gezeefd |
ze hadden gezeefd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zeven |
ik zou zeven |
ik zal hebben gezeefd |
ik zou hebben gezeefd |
je zult zeven |
je zou zeven |
je zult hebben gezeefd |
je zou hebben gezeefd |
hij zal zeven |
hij zou zeven |
hij zal hebben gezeefd |
hij zou hebben gezeefd |
we zullen zeven |
we zouden zeven |
we zullen hebben gezeefd |
we zouden hebben gezeefd |
jullie zullen zeven |
jullie zouden zeven |
jullie zullen hebben gezeefd |
jullie zouden hebben gezeefd |
ze zullen zeven |
ze zouden zeven |
ze zullen hebben gezeefd |
ze zouden hebben gezeefd |
zich herinneren |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik herinner me |
ik herinnerde me |
ik heb me herinnerd |
ik had me herinnerd |
je herinnert je |
je herinnerde je |
je hebt je herinnerd |
je had je herinnerd |
hij herinnert zich |
hij herinnerde zich |
hij heeft zich herinnerd |
hij had zich herinnerd |
we herinneren ons |
we herinnerden ons |
we hebben ons herinnerd |
we hadden ons herinnerd |
jullie herinneren je |
jullie herinnerden je |
jullie hebben je herinnerd |
jullie hadden je herinnerd |
ze herinneren zich |
ze herinnerden zich |
ze hebben zich herinnerd |
ze hadden zich herinnerd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal me herinneren |
ik zou me herinneren |
ik zal me hebben herinnerd |
ik zou me hebben herinnerd |
je zult je herinneren |
je zou je herinneren |
je zult je hebben herinnerd |
je zou je hebben herinnerd |
hij zal zich herinneren |
hij zou zich herinneren |
hij zal zich hebben herinnerd |
hij zou zich hebben herinnerd |
we zullen ons herinneren |
we zouden ons herinneren |
we zullen ons hebben herinnerd |
we zouden ons hebben herinnerd |
jullie zullen je herinneren |
jullie zouden je herinneren |
jullie zullen je hebben herinnerd |
jullie zouden je hebben herinnerd |
ze zullen zich herinneren |
ze zouden zich herinneren |
ze zullen zich hebben herinnerd |
ze zouden zich hebben herinnerd |
zien |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zie |
ik zag |
ik heb gezien |
ik had gezien |
je ziet |
je zag |
je hebt gezien |
je had gezien |
hij ziet |
hij zag |
hij heeft gezien |
hij had gezien |
we zien |
we zagen |
we hebben gezien |
we hadden gezien |
jullie zien |
jullie zagen |
jullie hebben gezien |
jullie hadden gezien |
ze zien |
ze zagen |
ze hebben gezien |
ze hadden gezien |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zien |
ik zou zien |
ik zal hebben gezien |
ik zou hebben gezien |
je zult zien |
je zou zien |
je zult hebben gezien |
je zou hebben gezien |
hij zal zien |
hij zou zien |
hij zal hebben gezien |
hij zou hebben gezien |
we zullen zien |
we zouden zien |
we zullen hebben gezien |
we zouden hebben gezien |
jullie zullen zien |
jullie zouden zien |
jullie zullen hebben gezien |
jullie zouden hebben gezien |
ze zullen zien |
ze zouden zien |
ze zullen hebben gezien |
ze zouden hebben gezien |
zingen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zing |
ik zong |
ik heb gezongen |
ik had gezongen |
je zingt |
je zong |
je hebt gezongen |
je had gezongen |
hij zingt |
hij zong |
hij heeft gezongen |
hij had gezongen |
we zingen |
we zongen |
we hebben gezongen |
we hadden gezongen |
jullie zingen |
jullie zongen |
jullie hebben gezongen |
jullie hadden gezongen |
ze zingen |
ze zongen |
ze hebben gezongen |
ze hadden gezongen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zingen |
ik zou zingen |
ik zal hebben gezongen |
ik zou hebben gezongen |
je zult zingen |
je zou zingen |
je zult hebben gezongen |
je zou hebben gezongen |
hij zal zingen |
hij zou zingen |
hij zal hebben gezongen |
hij zou hebben gezongen |
we zullen zingen |
we zouden zingen |
we zullen hebben gezongen |
we zouden hebben gezongen |
jullie zullen zingen |
jullie zouden zingen |
jullie zullen hebben gezongen |
jullie zouden hebben gezongen |
ze zullen zingen |
ze zouden zingen |
ze zullen hebben gezongen |
ze zouden hebben gezongen |
zitten |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zit |
ik zat |
ik heb gezeten |
ik had gezeten |
je zit |
je zat |
je hebt gezeten |
je had gezeten |
hij zit |
hij zat |
hij heeft gezeten |
hij had gezeten |
we zitten |
we zaten |
we hebben gezeten |
we hadden gezeten |
jullie zitten |
jullie zaten |
jullie hebben gezeten |
jullie hadden gezeten |
ze zitten |
ze zaten |
ze hebben gezeten |
ze hadden gezeten |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zitten |
ik zou zitten |
ik zal hebben gezeten |
ik zou hebben gezeten |
je zult zitten |
je zou zitten |
je zult hebben gezeten |
je zou hebben gezeten |
hij zal zitten |
hij zou zitten |
hij zal hebben gezeten |
hij zou hebben gezeten |
we zullen zitten |
we zouden zitten |
we zullen hebben gezeten |
we zouden hebben gezeten |
jullie zullen zitten |
jullie zouden zitten |
jullie zullen hebben gezeten |
jullie zouden hebben gezeten |
ze zullen zitten |
ze zouden zitten |
ze zullen hebben gezeten |
ze zouden hebben gezeten |
zoeken |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zoek |
ik zocht |
ik heb gezocht |
ik had gezocht |
je zoekt |
je zocht |
je hebt gezocht |
je had gezocht |
hij zoekt |
hij zocht |
hij heeft gezocht |
hij had gezocht |
we zoeken |
we zochten |
we hebben gezocht |
we hadden gezocht |
jullie zoeken |
jullie zochten |
jullie hebben gezocht |
jullie hadden gezocht |
ze zoeken |
ze zochten |
ze hebben gezocht |
ze hadden gezocht |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zoeken |
ik zou zoeken |
ik zal hebben gezocht |
ik zou hebben gezocht |
je zult zoeken |
je zou zoeken |
je zult hebben gezocht |
je zou hebben gezocht |
hij zal zoeken |
hij zou zoeken |
hij zal hebben gezocht |
hij zou hebben gezocht |
we zullen zoeken |
we zouden zoeken |
we zullen hebben gezocht |
we zouden hebben gezocht |
jullie zullen zoeken |
jullie zouden zoeken |
jullie zullen hebben gezocht |
jullie zouden hebben gezocht |
ze zullen zoeken |
ze zouden zoeken |
ze zullen hebben gezocht |
ze zouden hebben gezocht |
zorgen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zorg |
ik zorgde |
ik heb gezorgd |
ik had gezorgd |
je zorgt |
je zorgde |
je hebt gezorgd |
je had gezorgd |
hij zorgt |
hij zorgde |
hij heeft gezorgd |
hij had gezorgd |
we zorgen |
we zorgden |
we hebben gezorgd |
we hadden gezorgd |
jullie zorgen |
jullie zorgden |
jullie hebben gezorgd |
jullie hadden gezorgd |
ze zorgen |
ze zorgden |
ze hebben gezorgd |
ze hadden gezorgd |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zorgen |
ik zou zorgen |
ik zal hebben gezorgd |
ik zou hebben gezorgd |
je zult zorgen |
je zou zorgen |
je zult hebben gezorgd |
je zou hebben gezorgd |
hij zal zorgen |
hij zou zorgen |
hij zal hebben gezorgd |
hij zou hebben gezorgd |
we zullen zorgen |
we zouden zorgen |
we zullen hebben gezorgd |
we zouden hebben gezorgd |
jullie zullen zorgen |
jullie zouden zorgen |
jullie zullen hebben gezorgd |
jullie zouden hebben gezorgd |
ze zullen zorgen |
ze zouden zorgen |
ze zullen hebben gezorgd |
ze zouden hebben gezorgd |
zwaaien |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zwaai |
ik zwaaide |
ik heb gezwaaid |
ik had gezwaaid |
je zwaait |
je zwaaide |
je hebt gezwaaid |
je had gezwaaid |
hij zwaait |
hij zwaaide |
hij heeft gezwaaid |
hij had gezwaaid |
we zwaaien |
we zwaaiden |
we hebben gezwaaid |
we hadden gezwaaid |
jullie zwaaien |
jullie zwaaiden |
jullie hebben gezwaaid |
jullie hadden gezwaaid |
ze zwaaien |
ze zwaaiden |
ze hebben gezwaaid |
ze hadden gezwaaid |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zwaaien |
ik zou zwaaien |
ik zal hebben gezwaaid |
ik zou hebben gezwaaid |
je zult zwaaien |
je zou zwaaien |
je zult hebben gezwaaid |
je zou hebben gezwaaid |
hij zal zwaaien |
hij zou zwaaien |
hij zal hebben gezwaaid |
hij zou hebben gezwaaid |
we zullen zwaaien |
we zouden zwaaien |
we zullen hebben gezwaaid |
we zouden hebben gezwaaid |
jullie zullen zwaaien |
jullie zouden zwaaien |
jullie zullen hebben gezwaaid |
jullie zouden hebben gezwaaid |
ze zullen zwaaien |
ze zouden zwaaien |
ze zullen hebben gezwaaid |
ze zouden hebben gezwaaid |
zwemmen |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zwem |
ik zwom |
ik heb gezwommen |
ik had gezwommen |
je zwemt |
je zwom |
je hebt gezwommen |
je had gezwommen |
hij zwemt |
hij zwom |
hij heeft gezwommen |
hij had gezwommen |
we zwemmen |
we zwommen |
we hebben gezwommen |
we hadden gezwommen |
jullie zwemmen |
jullie zwommen |
jullie hebben gezwommen |
jullie hadden gezwommen |
ze zwemmen |
ze zwommen |
ze hebben gezwommen |
ze hadden gezwommen |
|
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zwemmen |
ik zou zwemmen |
ik zal hebben gezwommen |
ik zou hebben gezwommen |
je zult zwemmen |
je zou zwemmen |
je zult hebben gezwommen |
je zou hebben gezwommen |
hij zal zwemmen |
hij zou zwemmen |
hij zal hebben gezwommen |
hij zou hebben gezwommen |
we zullen zwemmen |
we zouden zwemmen |
we zullen hebben gezwommen |
we zouden hebben gezwommen |
jullie zullen zwemmen |
jullie zouden zwemmen |
jullie zullen hebben gezwommen |
jullie zouden hebben gezwommen |
ze zullen zwemmen |
ze zouden zwemmen |
ze zullen hebben gezwommen |
ze zouden hebben gezwommen |
naar boven
|
Maak jouw eigen website met JouwWeb